29 december
Dag 17
Ik kan ze de bergen zien verlaten en naar de westelijke hellingen gaan. Ze volgden de heuvels tot beneden aan de rivier de Tigris en daar volgen ze de machtige Tigris totdat zij bij Babylon komen, staken het water over bij de Eufraat en zo verder totdat zij aan de landpalen van Palestina kwamen. Ze verheugden zich; ze reisden bij nacht omdat het koel was voor hen om ‘s nachts door de woestijn te reizen. Een andere zaak was dat de ster in het donker scheen, want ze moesten het licht volgen. En het licht was hun gids. En terwijl zij dichterbij komen, komt het tenslotte bij Jeruzalem. Maar toen het Jeruzalem trof, ging het uit. Het verdween plotseling toen ze bij Jeruzalem kwamen, want nu was het hun tijd om het licht te laten schijnen.
Daar gingen ze door de bochtige straten van die grote wereldstad, door de straten van de vroegere hoofdstad van de wereld - zo ongeveer - Jeruzalem. Eens was het de zetel van de grote Melchizédek, waarover de grote vroegere profeten en schriftgeleerden zo over hadden geschreven. Maar door hun luie, vleselijke, half versufte, goddeloze manier van leven was het licht van het Evangelie uitgegaan.
En hier waren heidenen in de stad van de Joden die riepen: “Waar is Hij, de geboren Koning der Joden? Want wij hebben Zijn ster in het oosten gezien en we zijn gekomen om Hem te aanbidden.” Wat een treffend voorbeeld van deze dag. O genadevolle Vader, als we kijken en bedenken: de Joden waren zo in slaap dat magiërs, oosterse heidenen, uit verre landen waren gekomen, hadden gereisd om de Koning der Joden te vinden en zij wisten er niets over.
Vandaag heeft God onderontwikkelde mannen genomen, heeft jongens en meisjes doen opstaan door de kracht van de Heilige Geest, die waarschijnlijk niet meer hebben gehad dan een lagere school opleiding, die in de oren van de kerk roepen: “Hij is hier in Zijn grote kracht om Zichzelf te ontvouwen en bekend te maken”, en de kerk weet er niets over.
Ze komen om eer te bewijzen. Ze komen om hulde te bewijzen aan de Koning der koningen. En de kerk in haar denominationele slaap weet er niets over. Ze zijn vreemden. Terwijl zij daar zijn met hun prachtig versierde beesten met hun oosterse geweven kleden die van hen afhangen, met kwasten eraan. En zoals Philian eens zei: “Ze waren geen koningen maar ze waren voornaam genoeg om geëerd te worden als gasten van de koning.” En hier zijn ze, zitten op de rug van deze statige dieren terwijl ze door de straten gaan en zeggen: “Waar is Hij, de geboren Koning der Joden?” De Bijbel zei dat geheel Jeruzalem en ook Herodes verontrust waren. Hun getuigenis wekte iets op.
Is het vandaag niet erg, dat de kerk niet uit haar domheid van haar theologische gebruiken kan opstaan, en de kracht van de levende, opgestane Christus in Zijn glorie beschouwt als een domme, ongeletterde, interdenominationele beweging die de wereld treft? Kom en zie de glorie van de levende God. De Heilige Geest valt precies hetzelfde als in het begin. De Schriften moeten worden vervuld en hier is het in de eindtijd.
Aanhaling genomen uit de prediking:
- Het grote schijnende Licht 22 december 1957