17 oktober
Dag 310
Ik krijg mijn salaris van mijn kerk: honderd dollar per week is wat ik van mijn gemeente krijg. Maar de samenkomst moet worden ondersteund. En dan zijn er gedurende deze tijd mensen die families en kinderen hebben. Velen hebben mij gevraagd: “Wilt u, zodra u hier weggaat, naar onze kerk komen? U hebt nu een beetje tijd.” Ik ga terug naar mijn Tabernakel om een kleine opwekking voor hen te houden, slechts voor hen, en hen te onderwijzen hoe ze de Heilige Geest kunnen ontvangen, enzovoort. Kijk, we hebben daar een Baptisten achtergrond en daarom willen we met hen op de echte zaak ingaan.
Dus de reden waarom ik dat niet doe is omdat, als we naar een andere samenkomst gaan, moeders en vaders hun portemonnee zullen trekken om de samenkomst te ondersteunen, en daardoor zouden misschien de kleine kinderen iets gaan missen voor hun kerstfeest, en dat zou mij een vreselijk slecht gevoel geven. Zie? Dus ik zal terugkomen na Kerstmis en dan zullen we van daar af aan gaan beginnen. Maar zo vlak voor Kerstmis wil ik eenvoudig alles laten gaan.
En ik wenste dat ik financieel bij machte was zodat u zelfs geen melding hoefde te maken van een offer. Ik deed dat eens bij een grote cheque die iemand mij zou gaan geven, meer dan ik dacht dat mij gegeven zou moeten worden, maar ik wilde het niet aannemen. En toen zei de broeder: “Wel, ik zal u vertellen wat ik zal doen, ik zal de cheque gewoon nemen en als u komt om een samenkomst te houden, dan hoeven wij geen offer of iets op te halen.”
Ik zei: “Dat is fijn; dat zal ik doen.” Ik zei dat toen en het was geen succes. Mensen moeten iets hebben in de dienst. Kijk, het is hun samenkomst. En ze kwamen me tegen op straat en vroegen me: “Wat is er met deze samenkomst aan de hand? We hebben er geen deel aan; ze halen zelfs geen offer op.” Dus een offer is een onderdeel van de aanbidding. Dat is juist. Ik besef dat nu meer dan ooit sedert onlangs, toen ik van plan was Hattie Wright de twintig dollar terug te geven die ze had beloofd voor de nieuwe Tabernakel in Jeffersonville; de Here zei: “Laat haar begaan.” En een paar ogenblikken daarna begreep ik waarom Hij had gezegd haar te laten begaan. Ik deed toen een belofte in mijn hart dat ik nimmer zou proberen iemand te stoppen die iets wilde geven voor het Koninkrijk van God. Ik heb dat dikwijls gedaan, wees het zo snel als ik kon af. En ik heb begrepen dat ik de mensen heb beroofd door dat te doen, omdat God daar een programma voor had, anders zou Hij het niet hebben bewerkt. Ik geloof niet in bedelen, beslist niet. Ik geloof er niet in om te bedelen bij mensen, maar om het de mensen te vertellen en het daarbij te laten. God draagt zorg voor de rest. Gelooft u ook niet? Zeker doet Hij dat. Hij legt het op het hart van de mensen. Maar ik geloof dat Hij het dikwijls op hun hart heeft gelegd om iets te doen en dat ik er tegenin ging door te zeggen. “Nee, ik wil dat niet nemen, beslist niet, ik wil dat niet doen.” En ik denk aan Jezus met die kleine weduwe die haar hele leeftocht erin deed, drie penningen, en de rijke deed er duizenden dollars in. Maar Hij stopte haar nooit; Hij liet het haar gewoon doen, omdat Hij wist wat Hij voor haar zou gaan doen.
- Overeenkomstig Schriftgedeelte:
- Lukas 21:1-4
Aanhaling genomen uit de prediking:
- De Jehova van wonderen 26 november 1959