4 november
Dag 328
Ik zeg niet van u allen: Ik weet, welke Ik uitverkoren heb; maar dit geschiedt, opdat de Schrift vervuld worde: Die met Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn verzenen opgeheven. Van nu zeg Ik het ulieden, eer het geschied is, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt, dat Ik het ben. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zende, wie dien ontvangt, die ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. Jezus, deze dingen gezegd hebbende, werd ontroerd in den geest, en betuigde, en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat een van ulieden Mij zal verraden. De discipelen dan zagen op elkander, twijfelende, van wien Hij dat zeide. En een van Zijn discipelen was aanzittende in den schoot van Jezus, welken Jezus liefhad. Simon Petrus dan wenkte dezen, dat hij vragen zou, wie hij toch ware, van welken Hij dit zeide. En deze, vallende op de borst van Jezus, zeide tot Hem: Heere, wie is het? Jezus antwoordde: Deze is het, dien Ik de bete, als Ik ze ingedoopt heb, geven zal. En als Hij de bete ingedoopt had, gaf Hij ze Judas, Simons zoon, Iskariot. En na de bete, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doet, doe het haastelijk. En dit verstond niemand dergenen, die aanzaten, waartoe Hij hem dat zeide. Want sommigen meenden, dewijl Judas de beurs had, dat hem Jezus zeide: Koop, hetgeen wij van node hebben tot het feest, of, dat hij den armen wat geven zou. Hij dan, de bete genomen hebbende, ging terstond uit. En het was nacht. Als hij dan uitgegaan was, zeide Jezus: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt. Indien God in Hem verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelven, en Hij zal Hem terstond verheerlijken.
Wat als wij vanavond Zijn aartsvijand Judas Iskariot zouden kunnen oproepen? Alleen al de naam van Judas doet ons huiveren. Nu, het woord “Judas” is niet zo’n slechte naam, niet tot op die tijd, misschien heette menige kleine Joodse jongen Judas. Ik weet het niet, maar misschien komt de naam van Juda, de stam. Maar het was wat Judas deed, wat maakt dat mensen vrezen en beven bij de naam van Judas.
Wat maakt de naam van Jezus zo heilig? Er waren veel kleine jongens die Jezus heetten. Maar het was wat Jezus deed en wat Hij was wat Zijn Naam vanavond zo eerbiedwaardig maakt, zodat de hele familie in de hemel naar Hem wordt vernoemd. Niet zozeer wat uw naam is, maar wat u bent bij uw naam.
Judas, als we door de regionen van de verlorenen en de verdoemden zouden kunnen gaan, als we naar die zwaarmoedige plaats konden gaan genaamd hel, en die misleidende geest van Judas Iskariot vanavond op dit podium konden roepen, en konden zeggen: “Judas, hoe denk jij over Christus? Wiens Zoon is Hij?”
Ik kan me voorstellen dat men dertig zilverstukken over het podium kon horen rinkelen, en hij zou zeggen: “Ik heb onschuldig bloed vergoten.”
Aanhaling genomen uit de prediking:
- Wat denkt gij van Christus? 3 maart 1957