9 april
Dag 119
O my, ik kan me die Farizeeër voorstellen, groot man, belangrijke man in zijn stad, die een paar dagen daarvoor rondloopt op zijn fijne in Egypte gemaakt karpet, in zijn grote geparfumeerde eetzaal, in zijn grote mollige handen wrijft in zijn corpulente toestand - echt dik - en zegt: “Waarom heb ik daar niet eerder aan gedacht? Ha, ha, ha, ha! Maar natuurlijk, dat is wat ik wil. Dat is het! Ik zal je wat vertellen; voor dat grote feest dat ik ga houden; daar had ik een tijd geleden al aan moeten denken. Ha, ha, ha! Weet je, deze Kerel hier, Jezus van Nazareth is op de lippen van alle arme mensen. En ik zal je wat vertellen, als ik Hem hier eens op mijn banket zou kunnen krijgen, dan zou ik al de nieuwsgierigen hier overal rondom hebben staan om naar Hem te kijken. Dat is alles wat ik hoef te doen, en weet je wat? Ik zal de populairste persoon zijn in de stad. Het zal me meer populair maken. O, daar had ik eerder aan moeten denken!”
Dus stuurt hij de jongen de weg op om Hem te vinden. “Wat denk je dat doctor Jones zal zeggen? Die Farizeeër Jones, hij haat Jezus van Nazareth. Hij gelooft dat Hij een duivel is. En zou dat niet fijn zijn voor advocaat Zo-en-zo, als ik hen hier heb? Want al de hoogwaardigheidsbekleders zullen beslist naar mijn samenkomst toekomen. Want ze weten dat ik ze van goed eten kan voorzien.” Zeker, dit was een rijke Farizeeër. Hij had meer dan genoeg; hij kon doen wat hij maar wilde. Hij kreeg al de beste stukken van het vlees, ginds in de tempel. Hij had recht op die stukken vlees. Hij had ook recht op de tienden en offers en alles wat binnenkwam. Hij had meer dan genoeg.
Wel, wat nodig was om een feest als dat te kunnen geven, zou een gewoon gezin in Palestina twee jaar kunnen voeden. Maar oh, hij was een geweldige kerel in de stad. Doctor Simon de Farizeeër, kijk eens wat een knaap. Ik kan hem heen en weer zien lopen en zeggen: “Zeker, o my, ik ga mijn uitnodigingen zo dadelijk versturen. Wel, weet je wat, zodat al de mensen mij kunnen zien, zal ik het buiten doen waar het koel is, buiten op de veranda. Ik heb daarbuiten een plaats, een druivenprieel, waar de prachtige druiven naar beneden hangen en ze zijn nu op hun rijpst en de geur van de druiven is zo heerlijk. En ik zal het daar allemaal buiten zetten en ik zal mijn speciale grote tafel nemen en hem daar buiten neerzetten. En ik zal doctor Jones hebben en ik zal doctor Zo-en-zo hebben, en doctor Zo-en-zo, en doctor Zo-en-zo, en de hele stad zal weten dat ik een groot man ben, dat mijn graad me goed heeft gedaan en ik een groot man ben.” Ik, ik, ik, ik, ik, ik, dat is alles wat je kunt horen. “Ik deed dit; ik zal zo beter af zijn; ik zal dit doen.” Ik, ik, ik, en geen plaats voor Christus. Is dat geen beeld van vandaag? Ik zal zo en zo doen. Ik zal me bij de kerk aansluiten; ik zal dit doen; ik zal dat doen. God, heb genade met ons. Daar was hij, oh, hij was een geweldige knaap, en zou nog geweldiger worden, alleen al omdat hij Jezus daar had voor vermaak. Hij geloofde niet dat Hij een Profeet was, hoewel Jezus het was. En hij geloofde niet dat Hij de Zoon van God was, hoewel Hij het was. Maar hij dacht: “Als ik die Kerel hier zou kunnen hebben dan zullen we allemaal wat plezier hebben.” Dus stuurde hij iemand naar Hem toe.
Jezus breekt nimmer, nimmer een belofte. Dagen waren voorbijgegaan; veel was er gebeurd. En toen werd het tijd voor deze samenkomst of zijn maaltijd die gehouden zou worden. En Jezus zei tegen Zijn discipelen: “Laten we nu gaan, dwars door Palestina heen naar het zuiden van Palestina; laten we op weg gaan zodat we niet te laat zullen zijn.” Jezus breekt nooit een belofte. Hij zal altijd Zijn belofte houden. Ongeacht wat het is, Hij zal haar houden.
Aanhaling genomen uit de prediking:
- De niet verwelkomde Christus 28 augustus 1955