31 januari
Dag 50
Welnu, toen Adam en Eva, onze eerste vader en moeder, uit de hof van Eden begonnen weg te lopen, wel, bedrukt, de zonde hing over hun ogen en de wolken van donkerheid hingen om hen heen nadat zij het woord van hun eeuwige bestemming hadden gehoord. Ze liepen eruit met deze bebloede schapenvachten om zich heen, ze hadden een sprankje hoop dat er op een dag een Verlosser zou komen. Ze hadden een sprankje hoop. Het was bewolkt en koud want tranen van spijt rolden over hun wangen vanwege hun zonden. En ze hadden spijt over hun zonden, maar ze wisten dat er ergens een verlossing zou komen, want Hij had gezegd: “Ik zal vijandschap zetten tussen haar zaad en het zaad van de slang.”
Er zijn veel mensen die bij het aanhalen van Psalm 23 zeggen, iets dergelijks zeggen: “Ja, al ga ik door de donkere dalen van de schaduwen des doods...” Er staat niet donkere dalen; er staat: “Door het dal van de schaduw...” En wanneer het donker is, is er geen schaduw. Er is een zekere hoeveelheid licht voor nodig om schaduw te maken.
Dus dood, na zijn eerste begin, was nimmer totale duisternis; het was een schaduw. Dus er moest een zeker percentage licht zijn. En toen Adam en Eva de hof van Eden uitliepen, waren de schaduwen van verlossing vóór hen.
In de wetten van Mozes in de ceremoniën bij de offeranden, enzovoort, was eveneens een voorafschaduwing van het komen van het volmaakte offer, het volmaakte plan van Gods verlossing. En wanneer zij deze dingen vooruit zagen door het bloedende offer van de dieren die zij slachtten, als een tussenkomst of een bedekking voor hun zonden, dan zagen zij in die schaduw vooruit naar het komen van de Here Jezus. En het was op die manier, totdat tenslotte, op het laatst, de dageraad van omhoog doorbrak en degenen die in het land van de schaduwen des doods gezeten waren, een groot licht zagen. Toen God Zelf hier op aarde werd gemanifesteerd om zonde weg te nemen, toen zagen zij volledige verlossing door God Zelf.
Aanhaling genomen uit de prediking:
- Gods dienstknecht Job 23 februari 1955