Hoofdmenu  
Home English (United States)
Download  
E-BookPrint
E-BookE-Book
ePub Download ePubePub is de meest gangbare formaat voor E-Book readers. Het heeft geen absolute paginaindeling. meer info...
pdf Download PDFPDF is het meest ondersteunde formaat met absolute pagina indeling. meer info...
xps Download XPSXPS is een relatief nieuw formaat dat vanaf Windows 7 gelezen kan worden zonder extra software te installeren. meer info...
printPrint
book Download PDFPDF ingedeeld als printbaar boekje (dubbelzijdig printen en in het midden vouwen en nieten). meer info...
xpsbook Download XPSXPS document ingedeeld als printbaar boekje (dubbelzijdig printen en in het midden vouwen en nieten). meer info...

De Trooster

Door William Marrion Branham

1 Dank u, broeder Neville. Goedenavond vrienden. Het is een voorrecht om weer terug te zijn in het huis des Heren, deze avond, in deze dienst, om Hem weer te dienen. Ik denk dat het de belangrijkste zaak is die mij ooit gebeurd is, om het voorrecht te hebben om Hem te dienen. En ik weet; als ik jullie dien, dien ik Hem: "Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan." En geen van zijn woorden kan ooit falen.

2 Nu ik wil een moment de tijd nemen om te zeggen dat moeder nog leeft, of leefde toen ik een tijdje geleden het ziekenhuis verliet. En onmiddellijk na de avondmaalsdienst vanavond, gaan mijn vrouw en ik vanavond bij haar zitten. We gaan ginds naar het ziekenhuis.

3 En ik wil voor haar mededelen, omdat zij het niet kan, de dankbaarheid die we hebben aan jullie mensen, voor het gebed voor ons in deze moeilijke tijd, en voor de mooie kaarten en bloemen, en alles wat mededeelzaamheid uitdrukt, dat u gezonden heeft aan mijn moeder; wat ik zeker op prijs stel, en zij evenzo. En, dank u vriendelijk. Ik wil proberen mijn best te doen, om hetzelfde voor u te doen. U weet dat. En dit wetende, dat misschien...

4 Ik kan niet zeggen dat ze zal sterven, alhoewel de dokter zegt dat ze het zal. Want hij vertelde mij afgelopen zondag, dat ze zou sterven. En de hele week hebben de kinderen erbij gezeten, om de beurt wakend in het ziekenhuis, wakend bij moeder om heen te gaan. Maar op dit moment is ze minder dan ze ooit is geweest.

5 Ik denk dat de geneeskundigen tweeëntwintig verschillende dingen vinden die niet goed zijn bij haar. En het is bij hen zo, dat als er weer een ander binnen komt, men zegt: "Nee, ik denk dat het dat is."

6 En uiteindelijk zei er een dit: "Het is een oude afgetobde moeder, gewoon te moe om nog langer te leven." Dus ik denk dat dat de verklaring is. Dat is waar. Zij is de moeder van tien kinderen, en de tijden zijn hard geweest voor haar. We hebben arm geleefd. En alles is niet zo geweest als het had kunnen zijn, denk ik. Maar zij is gewoon moe en versleten, en gaat naar Huis.

7 En het is met blijdschap, met dit grote evangelie dat ik gepredikt heb, waar ik nu in geloof, dat het niet alleen werkt wanneer het voorspoedig gaat. Het werkt ook bij tegenslag. Dat is mijn troost. En ik kan niet geloven dat mijn moeder ooit kan sterven, want zie, ze heeft eeuwig leven. "Hij, die in Mij gelooft, ook al ware hij gestorven, nochtans zal hij leven. Wie leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid." Nu, mijn Heer zei dat, en ik houd mij vast aan deze Woorden. Hoewel wij allemaal door het dal lopen, het zijn deze... Zoals onze dierbare herder het deze middag aangaande haar uitdrukte; deze vermoeide, uitgerekte uren, de laatste hier op aarde.

8 Ene mevrouw Fordyce, een andere vriendin van ons, die precies naast haar ligt, is stervend aan een hartkwaal. En vaak, aan de overzijde van de straat, brachten we mee, kochten we wat groenten en zo bij de vrouw. Ze woonde daarginds in het land bij Zurschmeide. En ik wist niet dat zij het was, totdat ik haar goed aankeek, ze is vijf- of zesenzeventig. En ze had haar twee oudere zusters bij haar, die haar bezochten. En toen ze alleen gelaten werd, liep ik erheen, ze zei: "Bent u broeder Branham, de evangelist?" En ik zei: "Ja, mevrouw."

9 En ze begon te huilen. Ze zei: "Ik ben ontroerd... ik hoorde, dat uw moeder precies naast mij ligt, alleen maar een gordijn tussen ons in." Ik zei: "Ja." Zij zei: "We zullen waarschijnlijk allebei op dezelfde tijd gaan."

10 Ik zei: "Mevrouw Fordyce, er is een vraag die ik u zou willen stellen, mijn zuster, ik liep door uw terrein daarginds voor de telefoonlijnen, en zag u daarginds zwoegen met een schoffel, en hard werken; toen zag ik u uw groenten meenemen en ze rond venten in uw stad, en weer terug gaan, waarmee u voor een eerlijk levensonderhoud zorgde. Kent u mijn Heer, als uw Redder?"

11 Ze zei: "Ik ken Hem als mijn Redder. In Zijn Genade vertrouw ik om mij mee te nemen door het dal van de schaduw van de dood."

12 Ik zei: "Moeder zal niet in staat kunnen zijn om met u daar heen te gaan, maar Hij kan het." Dus begonnen we te bidden. En ze hield mijn hand gewoon vast tot ik hem gewoon bijna moest wegtrekken, om weg te gaan.

13 Net aan de overzijde van de kamer, ging een paar uur daarvoor, Mevrouw Gaither, een andere oude moeder, om bij de Here te zijn. Haar beide benen waren geamputeerd vanwege suikerziekte. Ik heb er toen op gelet... En haar man zat daar ook, met een geamputeerde ledemaat. En de wereld is vol met smarten.

Begeer niet deze wereldse, ijdele rijkdommen,
Die zo snel vervallen,
Bouw uw hoop op eeuwige dingen,
Die zullen nimmer vergaan!

14 En ik, eenendertig jaar heb ik achter deze lessenaar gestaan, en rond om de wereld, zodat ik de wereld geclaimd heb als mijn preekstoel. Dan, ik heb geprobeerd om de mensen dit Woord van eeuwig leven te geven. En het is het enige wat kan helpen als u aan het einde van de weg bent gekomen. Dus waarom zouden we op wat anders vertrouwen? Wat kunnen we vertrouwen? Als... toen moeder me onlangs vertelde dat ze gereed was om te gaan, en ik ging en praatte met haar.

15 Net zoals ik deed bij mevrouw Broy, mijn schoonmoeder, ongeveer een maand voordat ze heenging. Ik ging naar haar toe en praatte met haar. Nochtans had ik haar gedoopt, enzovoort.

16 En ik doopte mijn eigen moeder, dertig jaar geleden, precies daar beneden, waar ik nu woon, in de rivier, in de Naam van Jezus Christus.

17 Ik doopte haar bijna honderd jaar oude vader, in de Naam van de Here Jezus Christus, in de troebele waters. Ik kan de oude bevende makker nu zien, met zijn verlamde hand, mij om mijn gezicht vasthoudend, en mij omhelzend, mij in het gezicht aankijkend. Ik zal hem weer ontmoeten daar aan de andere zijde. O, ja, ja.

Mijn hoop is gebouwd op niets minder,
Dan Jezus' Bloed met rechtvaardigheid.
Als alles rondom mijn ziel zal wijken,
Dan is Hij geheel mijn hoop en steun.

Op Christus, die vaste Rots, sta ik;
Alle andere grond is zinkend zand.

     Vanavond is er avondmaal. Ik heb beloofd hier te zijn.

18 Billy zei mij vandaag dat velen gevraagd hebben voor een gesprek. En ik zou ze met hen hebben; maar ik vroeg hem ze op dit moment uit te willen stellen. Ik ben er zeker van dat u het begrijpt.

19 En ik ben een beetje door elkaar geschud. U weet hoe u zou zijn. Maar toch, ik geloof mijn Heer, dat Zijn genade genoeg is. Dat is alles wat ik nodig heb. Dus, bid voor mij, aangezien ik gebed nodig heb. En moge God een ieder van u altoos rijkelijk zegenen!

20 En wanneer u aan het eind van de weg komt, geloof ik dat u het nooit zou halen zonder wedergeboren te zijn.

21 Ik was aan het denken, Billy daar. Ik hield zijn moeders hand vast, mijn vrouw, toen ze overleed, precies een paar deuren lager waar moeder nu is. Toen ze opkeek, en ze had een ervaring gehad daar voordat ze stierf; een meisje, tweeëntwintig jaar oud, moeder van twee kinderen. En ze zei: "Billy, je hebt Er over gepraat, je hebt Er over gepredikt, maar, lieveling, je weet niet wat Het is. Hoe heerlijk Het is!" We hadden toen net deze goede, oude Evangelie-weg ontdekt. Ze zei: "Blijf Er bij, Billy. Blijf Er bij! Verlaat het nooit. Het loont je in dit uur." En ik zei:

Ik zal je ontmoeten in de morgen,
Bij de helder schitterende poorten,
Wanneer alle smarten zullen zijn geweken;
Ik zal bij de poort staan,
Wanneer de deuren wijd open gaan.
Aan het eind van de lange, vermoeiende dag van het leven.

22 Dat is het. Ik geloof dat met alles wat in mij is. Ik geloof dat. Ik hoop dat ik een ieder van u kan ontmoeten, op die morgen.

U zult mij kennen in die morgen,
Door de glimlach die ik draag.

     Zoals broeder Neville en zij zeggen, in de lofzang;

Ik zal u ontmoeten in de morgen,
In die Stad die vierkant gebouwd is. (Net zo werkelijk als het maar zijn kan!)

23 Ik bemerkte, de laatste paar dagen, komend van het ziekenhuis, dat er een tent opgericht is hier beneden op het Pennsylvania Railroad terrein. Het is tussen, ik geloof, tussen de negende en tiende straat, hier beneden van Spring opkomend, daar is een (gesproken) teken, "Bedieningsgave". Ik ken de broeder niet. Ik weet niet of ik hem ooit ontmoet heb. Maar hij is een broeder, en hij is hier in de stad, en houdt een samenkomst. En ik weet wat het betekent om een stad in te gaan, en misschien een stad van deze grootte, en zonder iemands steun. Ik ken hem niet. En hij heeft me nooit gevraagd om dit te zeggen. Maar ik geloof dat het werkelijk fijn zou zijn als jullie allen, die ergens naar toe willen gaan, dat jullie erheen willen gaan en naar onze broeder luisteren, die het Evangelie predikt. Hij moet een van Christus' kinderen zijn, anders zou hij niet uitgaan om zijn tent neer te zetten in dit koude september weer, proberend iets voor onze Here te doen. Dus bezoek deze week onze broeder daar beneden en luister naar zijn prediking.

24 En, nu, ik denk dat dit al de aankondigingen waren, waar ik over moest spreken.

25 Maar ik wil zeker nog dit ene zeggen. Ik waardeer uw aller volhouden. In weer zoals dit, en tijden zoals deze, komen jullie naar de kleine, oude kerk, om met aandacht te luisteren. Wat zou ik zonder jullie doen? Wat kunnen we doen zonder elkander? Dit is het uur om bij elkaar te blijven.

O, zij komen van Oost en West,
Zij komen van verre landen.

26 Ik wilde Meda en Mabel dat wel laten zingen voor mij deze morgen. Maar, natuurlijk, kunnen ze het niet doen in dit uur. Dat was het lied dat zij zongen voor mij, toen ik met mijn evangelische rondreizen begon, ongeveer vijftien jaar geleden. U heeft het lied gehoord.

Om een feestmaal met onze Koning te hebben,
Te eten als Zijn gast,
Hoe gezegend zijn deze pelgrims,
Aanschouwend Zijn stralend gezicht,
Gloeiend van Goddelijke liefde,
Gezegende deelgenoten van Zijn genade,
Als juwelen blinkend in Zijn kroon.

27 Nu, vanmorgen moest ik opschieten. En moeder was wat beter. Ze had het juist erg benauwd gehad. Ze ademde bijna niet meer, toen ze me riepen. Maar, op een of andere manier knapte ze weer op, en begon weer te ademen. Ze wist het niet. Maar Hij hield haar in leven, terwijl ik aan het prediken was, en hield haar een tijdje vast. En ik vertrouw erop dat Hij het nu ook zal doen terwijl ik hier ben. Nu, dank u, erg vriendelijk, voor uw gebeden.

28 En nu, laten wij even een moment onze hoofden buigen terwijl wij bidden. Terwijl wij onze hoofden gebogen hebben wil ik u een ernstige vraag stellen. En ik hoop dat u niet kwaad op mij wordt dat ik dit vraag; maar wetende, zoals ik het nu weet, bedoel ik het voor jongeren en ouderen. U jonge meisjes, u zal op een of andere dag komen waar moeder vanavond ligt, u jonge mannen. Iedereen van ons weet dat wij naar die plaats moeten gaan.

29 En als u niet volstrekt zeker bent dat u klaar bent om God te ontmoeten, wilt u dan uw handen opsteken naar God, terwijl niemand kijkt, en zeg: "God, gedenk mij." God zegene u. God zegene u, overal. "Gedenk mij, o God, ik zal daar komen, waar ik misschien ook nog bewusteloos zal zijn. Maar ik wil er zeker van zijn voordat ik ga en terwijl ik goed bij mijn verstand ben, dat mijn ziel voor God bestemd is. 'En ik zal door het dal van de schaduw van de dood lopen, ik zal geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij.'"

30 Nu, Hemelse Vader, zoals wij, door geloof, in mijn handen, vanavond, deze dierbare zielen brengen, die nu net hun handen opstaken. Ik breng hen voor de Troon van Uw genade en barmhartigheid. En dit ene wetende... Vader, er zijn hier misschien zieke mensen, er zijn hier misschien mensen met een nood. Maar, God, er is niemand van hen zo behoeftig als die hun handen opstaken. Want zij weten, dat het niet uitmaakt of ze van ziekte genezen worden, want als zij lang genoeg zullen leven, zullen zij misschien weer ziek worden. Maar, God, wanneer zij eenmaal deze gezegende Redder aannemen en eeuwig leven hebben, en wedergeboren zijn, dan is er niets, dat hen ooit kan scheiden van God. Zij worden Gods kinderen en kunnen nooit meer afgescheiden worden. "Hij is overgegaan van dood in leven, en zal nooit veroordeeld worden." Wat een belofte, Heer! Hoe kunnen wij onze ziel precies daar verankeren! Het maakt niet uit hoe hard de storm woedt, het maakt niet uit hoe tegen de golven schijnen te zijn, ons geloof ziet op U, Gij Lam van Calvarie, Goddelijke Redder! Nu neem hen vanavond, o Here God, in Uw barmhartigheid en zorg. Red hun zielen nu. Laat hen dit gebouw vanavond niet verlaten, totdat "de vrede, die alle verstand te boven gaat" in hun harten komt. Wat kan ik doen, Heer, nadat zij hun handen ophieven, dan mijn stem op te heffen naar U, en te roepen: "O God, wees genadig!" Sta dit toe, Vader.

31 Want deze vele jaren die U mij gespaard hebt, en dwars door de velden en rondom de wereld, heb ik degenen aan het einde van de weg zien komen, die U niet kenden, en ik hoorde hun gegil voor genade. En ik heb degenen gezien die U kenden, zingend: "Blijde dag, blijde dag, daar Jezus mijn zonden wegwaste!" Oh, ja. De goddeloze zal vele keren uitlopen zoals de groene laurierboom; maar wanneer hij aan het einde van de weg komt, is het anders.

32 Moge er niet een goddeloos persoon onder ons zijn vanavond. Mogen zij allen vergeven zijn van alle zonden. En moge iedereen hier binnen verfrissing en vernieuwing ontvangen van God. Want, Vader, wij zijn nu precies op het moment om het avondmaal te nemen, dat heilige, gewijde gebod dat U ons achterliet. "Dit is Mijn lichaam hetwelk voor u gebroken is. Dit is het Bloed van het Nieuwe Testament, de beker der zegeningen. Zo dikwijls als u het eet en het drinkt, verkondigt u de dood des Heren tot Hij komt."

33 God, we geloven dat u komend bent. We geloven dat Jezus zal aankomen, en we zullen Hem zien, die grote Verheerlijkte. En al de ouderdom zal voorbijgaan, en al de oude zorgen en hartzeer, en ziekte en dergelijke zal verdwijnen. En in de grote nieuwe morgen zullen wij voorttrekken, Heer, met het geschreeuw en gejuich van overwinning; "Met palmtakken zwaaien met blijde hosanna's, als de Koning Zijn Troon bestijgt." Wij kijken uit naar dat uur.

34 Nu troost ons bovendien, Heer, in Uw Woord, vanavond. Spreek ons van deze dingen, die troostvol zijn, dat Het onze harten zal bemoedigen.

35 En ik bid voor moeder. Here God, zij is de enige moeder die ik ooit kende. Om de een of andere reden, het maakt niet uit hoe lief een vrouw is, zij kan zo lief zijn als lief maar kan zijn, maar het neemt niet de plaats in van moeder; die oude brede eik, Here, die geworteld is en gegrond, waarheen u kunt gaan en naast kunt gaan zitten, om met haar te praten. Ik bid, God, dat U haar niet zal laten lijden. Want het breekt mijn hart, Heer, wanneer ik denk dat ze lijdt. Laat haar gewoon door het dal van de schaduw van de dood lopen, geen kwaad vrezend.

36 Hoe dank ik U! Een tijd geleden, toen ze zelfs haar eigen naam niet meer wist, toen ik zei: "Jezus", schudde zij haar hoofd; zij kende Hem. Hoe dank ik U daarvoor, Here! En de dokter zei: "Ze is bewusteloos. Ze weet niets." Maar zelfs als ze van niets wist dat ze hier op deze aarde was, ze kende U, Here! Ik ben daar zo blij om! Het geeft mijn ziel rust.

37 U heeft niet gesproken tegen Uw dienstknecht over haar heengaan. U hoeft er niet over te spreken tegen mij, o Heer. Maar ik wenste dat ik alleen wist, Heer. Ik bid dat U gewoon wilt... Wat het is, Heer, ik beveel het in Uw handen. Uw wil geschiede.

38 En nu, Vader, zegen de Woorden vanavond, de boodschap, het lezen van het Woord, het zingen van de liederen, het nemen van het avondmaal. Moge alles zijn tot Uw eer en heerlijkheid, want wij vragen het in Jezus' Naam. Amen.

39 Wij hebben hier enige zakdoeken, waarover gebeden moet worden. En ik zal het gewoon wat later doen, terwijl we in gebed zijn.

40 Laten wij nu opslaan voor het lezen van het Woord, vanavond... En ik probeer zo snel te zijn als ik kan, omdat er sommigen op mij zitten te wachten om daarheen te komen; en die moe en uitgeput zijn.

41 Ik zou graag willen beginnen met het veertiende hoofdstuk van Johannes. Laat ons beginnen bij het twaalfde vers. En mijn onderwerp vanavond is: De Trooster. En nu als we lezen, luister goed naar de lezing. Johannes 14, beginnend bij vers 12.

     Voorwaar, voorwaar zeg Ik u; Die in mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en zal meerder doen dan deze; want Ik ga heen tot Mijn Vader.

     En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen; opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde.

     Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen.

     Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden.

     En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in eeuwigheid;

     Namelijk de Geest der waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen; want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft bij u, en zal in u zijn.

42 Ik zou graag, als u het mij niet kwalijk neemt, het zeventiende vers nog een keer willen lezen.

     Namelijk de Geest der waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen;...

43 "De wereld." Zolang als u van de wereld houdt, zult u Het nooit ontvangen, ziet u?

     ... want zij ziet Hem niet,...

44 Het maakt niet uit wat Hij doet, de wereld ziet het niet. Zij geloven het niet. "Het is emotie, psychologie", ziet u, voor hen.

     ... ziet Hem niet, en kent Hem niet,...

45 Nu luister, dit "Hem" waar Hij over spreekt:

     ... maar gij kent Hem; want Hij blijft bij u, (nu, Jezus) en zal in u zijn.

46 Is dat niet duidelijk? Wie is dan deze Trooster? Jezus! Ziet u? Hij zei: "Ik zal de Vader bidden, en Hij zal een andere Trooster zenden, namelijk de Geest der waarheid; Die de wereld niet kan ontvangen, want zij kent Hem niet, en ziet Hem niet; ziet u, Hem niet zien, Hem evenmin kennen. Maar u kent Hem!" Ziet u, Hij spreekt over Zichzelf. "U kent Hem, want Hij blijft bij u, nu in een lichaam van vlees", sprekend tegen de discipelen, "en zal in u zijn; en zal voor eeuwig wonen, nooit verlaten."

47 O, is Hij geen goede God? Jezus is zo goed voor ons! En het is goed uitgedrukt, dat "onze God een goede God is". Hij is zo goed voor Zijn kinderen! Hij heeft voor ons al het goede voorzien. Alles wat we nodig hebben, Hij heeft het voorzien. Zekerlijk kunt u zeggen: "Onze Vader, die in de hemelen zijt", omdat Hij een Vader is. En hoewel wij ongehoorzaam zijn, hoewel wij arrogant zijn, Hij zorgt toch hetzelfde voor ons. Hij geeft ons voedsel om te eten, klederen om te dragen, een huis om in te wonen. O, Hij is zo goed!

48 Als we gewoon rondom ons zouden kijken en de goede dingen tellen die Hij voor ons is! Laten wij niet ophouden om dat te overwegen. Wat als u geen ogen had? Wat als u geen mond had, u geen oren had? Wat als u geen voeten of ledematen had, en niet rond kon lopen? Maar u... Maar, ziet u, Hij voorzag u van voeten. Wat als u geen ogen had en niet zien kon; en, toch, kon u geluiden horen, maar u wist niet wat ze waren? Nu, ze zijn allen in de vijf zintuigen die God voorzag.

49 Maar dan, als we gewoon dicht bij Hem leven, zal Hij iets anders voorzien voor ons. Er is een inzicht, zodat wij kunnen zien wat de gewone persoon nooit ziet. Als wij wedergeboren zijn, zien wij Hem. Ziet u? "U kent Hem. U hebt Hem gezien. Hij wil voor eeuwig bij u wonen." Oh, Hij is een goede Vader. Hij is de... Hij is de fontein van goedheid, de grote bron van alle goedheid en Vaderschap behoort in onze God. Hij is zo goed voor Zijn gelovende kinderen! Maar nu misschien...

50 Een ding, waarin Hij voor ons voorziet, is zonneschijn. Oh, hoe dat... U weet, u kunt niet leven zonder zonneschijn. U zou nog geen poosje kunnen leven, omdat er niets wil groeien. En zonneschijn is zo iets belangrijks en zo nodig, toch kijken wij gewoon en zeggen: "O, het is de zon", en gaan weg. Ziet u, wij kijken er gewoon over heen. Maar die zonneschijn is belangrijk voor ons leven. Het helpt ons, en het geeft ons kracht. En, nu, dat is voor de natuurlijke mens.

     En er is een geestelijke Zonneschijn waar wij in kunnen leven.

51 Al het natuurlijke is een beeld van het geestelijke. Zoals wanneer we goed voedsel hebben dat we aan tafel eten, het een beeld is van het goede Voedsel dat we eten van het Woord. Ziet u, het is gewoon een beeld. Het is de uiterlijke verklaring (het natuurlijke deel) van het geestelijke deel, wat meer voor ons betekent dan het natuurlijk deel. Ziet u?

52 Het is net als een kleine baby. Wanneer een kleine baby ontvangen is in de baarmoeder van de moeder, is het gewoon vlees en bloed, stotend, trillend. Maar zodra het geboren wordt, u ziet het niet, maar er is een geest en ziel hangend bij die moeder, om in die baby te gaan, zodra het geboren is. Onmiddellijk als die baby geboren wordt. God heeft een ziel geschapen en een geest geschapen, om in die baby te komen zodra die wordt geboren in deze wereld. Die kleine baby komt tot ontwikkeling en begint te leren, dan wordt het een levende ziel en het weet wat goed is en kwaad. Dan is het geworden, zoals Adam en Eva, geplaatst voor een boom van goed en kwaad. Het maakt zijn keuze. En dan wordt het intelligent. Het groeit al de tijd. Het is Gods grote economie.

53 En uiteindelijk komt het aan het einde van de weg, voor dit natuurlijk lichaam. En als dit lichaam achteruit gaat en weg gaat, is er een bezig bereid te worden om het te ontvangen. Want zodra het hier weggaat, deze ziel die nu in ons is en deze geest, verlaat dit lichaam, en gaat naar een andere; een jonge, een goede, een betere, een die niet oud zal worden, een die niet voorbij zal gaan. Waarom, Hij is een goede God! Maar, zeker is Hij het!

54 Maar nu, neem als voorbeeld, wat als een man die weet van zonneschijn, en de zon schijnt, en hij weigert gewoon die zonneschijn te erkennen? Hij zegt: "Ik geloof het gewoon niet." En hij gaat naar beneden in zijn souterrain, en sluit de deur, en weigert gewoon te weten dat de zon schijnt. "Ik geloof het niet."

55 Iemand zegt: "Oh, het is warm. Het is gezond. De mensen die in de zonneschijn leven hebben kleur, en zij zijn gezonder als zij in de zonneschijn leven."

56 "Ik geloof het niet", zou hij zeggen, hij sluit zichzelf gewoon op. Nu, die man is in een armzalige toestand. Er is iets mis met zijn verstandelijke vermogens, als een mens dat doet.

57 En als een mens zichzelf wil buitensluiten van Gods geestelijke Zon, Zonneschijn, is er iets mis met zijn geestelijke toestand; want wanneer een man weigert te wandelen in de leiding van een goede God, zoals onze God, Die onze troost is en onze kracht... En te leven in Zijn zonneschijn, is geestelijke groei. Het is geestelijke kracht om in Zijn Zonneschijn te leven, de Zoon, schijnend van Zijn heerlijkheid! Waarom, het is het grootste voorrecht dat we hebben, om te leven onder het Zonlicht van Gods heerlijkheid. Kijk naar de goede, gezonde Christenen!

58 Neem de man of de vrouw die zichzelf in een of andere kelder wil opsluiten en de zonneschijn niet wil zien, de natuurlijke zonneschijn die God hem voorzien heeft, maar hij weigert het te geloven. En uit zelfzucht sluit hij zichzelf op. Die man zal spoedig bloedarmoede krijgen. Hij zal bleek worden. Hij zal geen goede kracht hebben. Hij zal geen goede gezondheid hebben. En hij zal spoedig... omdat hij zichzelf heeft afgesloten van het grote voorrecht dat God hem gegeven heeft. Dat is waar. Hij deed het opzettelijk.

59 Dan als we onszelf afsluiten van de heerlijkheid van God, van de doop met de Heilige Geest, of de gemeenschap van de Geest; het eerste, weet u, we worden bleke, ziekelijke Christenen. Onze ervaring is uitgegroeid, vaag. En als de grote beproevingen komen, krimpen we in elkaar en gaan terug.

60 Die soldaat is nodig, die in het Zonlicht van God heeft geleefd, het vraagt die geest die God kent, waar zij, zonder een golf van twijfel, kunnen staan in het midden van moeilijkheden, en uitschreeuwen: "Mijn Verlosser leeft!" Halleluja. Dat is het, ziet u.

61 We sluiten onszelf af. En zij doen het, automatisch, wij doen het omdat wij het willen doen. Maar God is goed, Hij zorgt voor ons. Maar te veel willen vandaag niet in die gezonde plaats met God gaan, een gezonde Christen, een gezonde geest hebben. U zou zich zeker willen uitsloven voor een gezond lichaam, iedereen zou het doen. Wel, dat lichaam, het doet er niet toe hoeveel gezondheid u in dat lichaam doet, gaat terug naar het stof.

62 Maar, o, mijn broeder, die ziel kan niet te gezond worden. En iedere keer groeit het, het groeit in de sterkte en genade en kracht van God. We hebben het nodig om in het Zonlicht van God te wandelen. Want Hij is goed.

63 We hebben een grote erfenis, een groot geheiligd pand dat ons gegeven is.

64 U zou zich nu misschien afvragen: "Broeder Branham, u spreekt over Zonneschijn, de grote Zonneschijn van Gods heerlijkheid, om gezonde geesten te maken, om ons sterke Christenen te maken?" Dat is waar we hier vanavond voor zijn, om het uit te zoeken. "Hoe krijgen we deze dingen? Waar komen ze vandaan? Wat zijn ze? Toon me wat het is, broeder Branham. Kan ik het bij de apotheek kopen? Wat voor een soort vitamine is het?"

65 U kunt Het niet bij de apotheek kopen. Maar Er is genoeg van gewoon dicht bij u, als u Het gewoon wilt ontvangen. Het is alleen het weten van de formule, hoe Het te ontvangen.

66 Er zijn medicijnen in een apotheek, maar er moet een dokter aan te pas komen om een diagnose te stellen. Als ze het niet zouden doen, zou het u kunnen doden.

67 Dus, daarom, moet u een diagnose van het geval hebben. U kan niet gewoon heengaan en een zondaar nemen en hem de Heilige Geest geven. Hij moet eerst berouw hebben. Hij moet gewassen zijn van zijn zonden. Hij moet klaargemaakt worden voor deze grote Vitamine, die hem gegeven wordt.

68 Nu, we hebben een heilig onderpand. U weet wat een pand is. En we hebben een erfenis, een erfenis die we erven, als gelovige kinderen. Het is een heilig pand. En dat heilige pand en onze heilige erfenis is het Woord van God dat ons gegeven is, het volle Woord van God. Het Woord zelf is de Vitamine, het Woord zelf, Gods Woord!

69 Dat is de reden waarom ik zo dogmatisch ben, als ik het zo mag noemen, staande op dit Woord! Het maakt niet uit wat iets anders zegt, als het niet overeenkomstig het Woord is, dan geloof ik het niet; ziet u, u wilt het geloven, het is goed. Maar voor mij, ik neem het Woord, omdat: "Hemel en aarde zullen voorbij gaan, maar Mijn Woord zal nimmer falen." Daarom neem ik dat Woord!

70 Ik leef door het Woord. Jezus zei: "Er staat geschreven: Men zal niet leven bij brood alleen, maar door ieder Woord dat door de mond Gods uitgaat." En dit is Het! En dat is ons gegeven als erfenis. Het is onze erfenis, het Woord! O, God, laat ons er over denken, in de diepte Ervan.

71 Het is ons voorrecht. Het is dit geheiligd onderpand dat God aan Zijn gemeente gegeven heeft. God gaf Zijn Woord aan Zijn gemeente. En die geheiligde erfenis is van ons. Het is een gave van God. Niet om gewoon hier compromissen te sluiten en dit eruit te snijden, en dit eruit te gooien, en dit erin toe te voegen, om Het naar onze eigen smaak aangenaam te maken, maar om het volle Woord te prediken, het gehele Evangelie. We zijn verplicht als Christenen, om Het te nemen en Het te geloven. Als we weten: "Als ons hart ons niet veroordeelt, dan weten we dat we vrede met God hebben."

72 Maar als we weten dat we Iets overslaan van die enige grote erfenis die ons toebehoort, dat we Het overslaan, want onze kerk zegt: "Geloof Er niet in vandaag, Het is niet voor ons vandaag." Als we Dat voorbijgaan, dan bederven we onze erfenis.

73 We zijn allemaal Amerikanen, denk ik zo, in de gemeente vanavond. We zijn allemaal Amerikaanse burgers. We zijn dankbaar om Amerikaan te zijn. Maar, nu, wat gebeurde er met onze Amerikaanse erfenis? Wat was het? We begonnen compromissen te sluiten. En zodra we compromissen sloten, verloren we de heiligheid van onze erfenis, omdat we compromissen sloten. We hielden er vier keer presidenten op na, die de grondwet afbraken. En we doen dingen vandaag. En wij ook... deze kleine parkeermeter die we op straat hebben, dat is niet wettig. Er zijn niet zulke dingen in de grondwet. Het is tegen de wet, toch doen we het. En we doen allerlei dingen, wat tegen de principes is, waar dit land op gegrondvest was. We doen alles tegenovergesteld, daarom verloren we onze erfenis. Omdat, waarom? We gooiden het op een akkoord met de principes waar het op gegrond was.

74 God helpe mij, God helpe u, als Christenen, nooit een compromis te sluiten met een Woord van Gods Woord! Dit geheiligd pand was aan de gemeente beschikbaar gesteld, en het is iets heerlijks om dit Evangelie te hebben, het volle Evangelie; om Het te prediken, zonder ergens compromissen over te sluiten. Predik Het precies zoals Het is geschreven. Leef Het precies zoals Het geschreven is. Wat een geheiligd pand!

75 En als we verwachten dat dit Woord ooit komt te gebeuren, als we ooit verwachten dat God bij Zijn Woord blijft, moeten we er bij blijven op de manier zoals God Het schreef. Daarom zullen er, als je erbij blijft zoals God Het schreef, allerlei dingen gaan gebeuren onder u, elk Woord zal vervuld worden.

76 Ik heb nu de verwachting nu, ikzelf, om een schuddende kracht te zien komen, die de naties zal schudden als Het komt.

77 God kan slechts een volk onder Zijn Eigen controle krijgen, als Hij een man of een vrouw krijgt die geen compromissen zal sluiten over Zijn Woord; maar daar zal staan als de Rots der Eeuwen, die ieder Woord Ervan zal geloven, en geloven dat Hij erachter staat. Een man die Het gelooft, moet Ernaar handelen. Als u Er niet naar handelt, dan gelooft u Het niet. Maar als u Het gelooft, handel Ernaar! En u kan Het laten werken, en het Woord zal in u zijn.

78 We verloren onze erfenis, omdat we het gewoon op een akkoord gooiden. En als we compromissen sluiten, dan kunnen we niet verwachten dat God Zijn belofte aan ons houdt; omdat we een inbreuk gemaakt hebben op het heilige pand, en het pand, dat God ons gaf, onteerden. Laat ons dat pand vasthouden; houdt het heilig, bewaar het heilig. Houdt ieder Woord Ervan, en sluit geen compromissen. Neem God op Zijn Woord, en geloof Het! Handel Ernaar! Sta erop! Wijk niet! Dat moeten we doen. Daar kijkt God naar.

79 Zoals ik vanmorgen zei in de Boodschap, in onze Boodschap vanmorgen, sprekend over: "Het betaamt ons", of, "Het betaamt ons dat we alle gerechtigheid vervullen". Het ligt op onze weg, aan degenen aan wie het Woord gebracht is. Het ligt op onze weg, dat we bij dat Woord blijven. En, als we erbij blijven, dan zien we God onder ons werken. Dus is het ons opgedragen om Erbij te blijven. Het is een erfenis, die God ons heeft gegeven.

80 Laat ons gewoon een paar minuten teruggaan en het uitzoeken over die mannen die Gods grote, geheiligde pand hielden. Dat was Zijn Woord. Dat is wat we erven, het is het Woord. En in de tijd van spanning, in de tijd van verwarring, in de tijd van verbijstering, in de tijd van gevaar, vonden zij troost door in het Woord te blijven.

81 Het Woord is Gods troost. Als u weet, en zelfs in de vallei van de schaduw van de dood loopt, en weet dat God het zo zei, dat maakt het vast. God zei het zo!

82 U kunt niet zeggen: "Wel, de voorganger zei het", of: "de kerk zei het."

83 U kunt zeggen: "God zei het zo!" Dat is de troost die we krijgen. Daar kan ik nu de troost vinden. Daar kunt u uw troost vinden. God zegt het zo! "Hij die in Mij gelooft, ook al ware hij gestorven, nochtans zal hij leven. Een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid." Gelooft u dit? Ziet u, Het is troost. Het is de troost die we krijgen.

84 Noach. Ik sprak van hem, geloof ik, vanmorgen. De troost die hij gekregen moest hebben, hoewel temidden van kritiek! Zeker.

85 "En de wereld kan Hem niet ontvangen", zo zei Jezus, "omdat zij Hem niet kent. Maar u kent Hem, en heeft Hem gezien. En Hij blijft bij u, en zal in u zijn."

86 Noach had dus God ontmoet. Hij hoorde God. Hij had Gods Woord. Dus maakte het niet uit wat iemand anders zei, Noach had Gods Woord! Dus was Het een troost voor hem; wanneer de critici zouden komen, en het erover ging wat zij aan het doen waren, hem bekritiserend. En de wetenschap, zeggende: "Hoe kan er water uit de lucht vallen, als daar helemaal niets is? We kunnen bewijzen dat daar helemaal geen water is. U bent een fanatiekeling, Noach! Wel, ik kan u bewijzen dat u een fanaticus bent. Kijk hier, waar is er enig water? Toon het mij!" Zij kunnen kijkers gehad hebben die een honderd en twintig miljoen lichtjaren de ruimte in konden zien, zoals we vandaag hebben. Dus, wist u, het had nog nooit geregend. Maar toch was Noach getroost, omdat hij Gods belofte had. Amen!

87 Wat deed hij? Hij ging heen en bouwde een ark. "Wat dwaas!" Misschien was er nooit een boot geweest. Er waren geen meren en rivieren en dergelijke in hun dagen, dus zij hadden geen boot nodig. Maar, hier is hij bezig een grillig uitziend ding te bouwen. En iedereen lacht hem uit. En het was genoeg om hem te ontmoedigen; iedereen kwam voorbij, zeggend: "Kijk eens naar de heuvel, naar die fanaticus daar! Wat is dat voor een huisachtig ding dat hij aan het bouwen is? Wat voor soort uitrusting is dat? En kijk waar hij het van maakt! Wel, het is onzin!" Maar, toch had Noach troost, omdat hij Gods Woord had! Het was een troost, hij wist dat God het zo zei. Amen. God zei het, en dat zette het vast. God zei het zo!

     "Hoe weet je dat het gaat regenen?"

     "God zei het zo!"

     "Hoe weet je dat er water van boven komt?"

     "God zei het zo!" Dat is de troost die hij had; in het Woord.

88 Laten we eens even op zijn ark letten, het was nogal een fanatieke manier om het te bouwen. Heeft u het opgemerkt daar in Genesis, dat Hij zei: "Maak het van goferhout"? Nu, als u het neemt en bestudeert wat goferhout was, het is bijna gelijk aan balsa. Het is een heel lichte houtsoort, en het is net als een spons. Het zit helemaal vol met kleine cellen. Wanneer het nog levend is, in de boom, zit er levenssap erin. En zodra u het omhakt, stroomt het sap eruit. Dus, het wordt niets anders dan een spons. Nu, Hij zei: "Maak het niet uit goed, hard eikehout. Maak het niet uit essehout of een stevige massieve houtsoort. Maar maak het uit goferhout, de lichtste en meest sponzige houtsoort die er maar zijn kan." Als het in het water gezet wordt, zal het binnen een minuut zinken. "Bouw het van goferhout, maak het op die manier." Hij zei hoeveel en hoelang het moest zijn en zei: "Maak er kamers in; drie kamers."

89 Wat een prachtig voorbeeld! Rechtvaardiging, heiliging, de doop met de Heilige Geest; drie kamers. Ziet u? En herinner, Hij zei: "Maak er een raam in." En het raam was niet in de zijkant; het was aan de bovenzijde. Ziet u? Rechtvaardiging, Luther; heiliging, Wesley; doop met de Heilige Geest, en het licht schijnt binnen! Dat is Gods Zonlicht, waar we in moeten leven, en in het licht wandelen. Amen! Op de benedenverdieping waren de kruipende dieren; en op de tweede verdieping waren de vogels; maar bovenin waren Noach en zijn familie, boven in de top, zodat zij zien konden, en waar het licht binnenkwam.

90 Nu Hij zei: "Wanneer u dit uit goferhout maakt, wanneer u het helemaal gemaakt en gebouwd hebt, dan wil Ik dat u het pekt, van binnen en van buiten."

91 Wel, ik was het op een dag aan het bestuderen, wat was die pek? Pek is bij ons teer; we nemen chemicaliën en maken teer, en pekken de weg en de scheuren, enzovoort, met teer. Maar in hun dagen was het anders. Zij hadden een harsboom, en zij namen deze altijd groene boom (evergreen) en hakten hem om. En in plaats van dat zij de dingen hadden, zoals wij ze vandaag de dag hebben, om het hars er uit te nemen, sloegen zij de boom. En zij sloegen de boom tot het levenssap, de hars, eruit stroomde. Dan maakten zij het warm, en goten het boven op dit zachte goferhout, dat vol was met... zoals een spons, en het vulde gewoon op. En wanneer het dan hard werd, kon u er geen spijker in krijgen. Ziet u, het was gereed om het te ontvangen. Dat is zoals Christus is.

92 Dat is de gemeente. Ziet u, de gemeente moet zichzelf leeg maken, en echt licht worden, alle denominatie uit u krijgen, alles van de wereld uit u krijgen, alle ongeloof uit u krijgen en kwijt raken.

93 En er was een Ander, die anders was dan ons, Die omgehouwen werd in Zijn jonge leven. En Hij werd gekwetst en geslagen. "Verwond om onze overtredingen en verbrijzeld om onze ongerechtigheid." Hij werd geslagen totdat het leven van Hem eruit stroomde, zoals de hars uit de boom.

94 En, o, hoe kan de Christen Het opzuigen, o, als u leeg bent. Maar u moet eerst leeggemaakt worden. De moeilijkheid is, dat we ons niet willen leegmaken. Maar laten we ons leegmaken, al onze gedachten, al onze geloofsbelijdenissen, al onze boeken; en de Heilige Geest opzuigen, hetgeen God is in Zijn Woord.

95 Dan kan het door de storm varen, het kan over de zee~en varen, omdat het harder is dan enig ander hout. Er was niets wat het kon vervangen; niets zal het kunnen. De onderdelen van de ark zijn nog overgebleven; van zesduizend jaar geleden. En ze vonden er onderdelen van, omdat het overgebleven was; omdat het zo gehard was, door deze "omhulling", die het oordeel buiten hield. De wateren waren de oordelen.

96 En wanneer we in Christus komen, door Zijn geslagen leven, Hem opzuigen in ons wezen, dan worden we zo ingeënt tegen de dingen van de wereld, totdat zij kunnen standhouden in de toorn. Als de stormen slaan en de zee tegen is, toch zal de kleine boot niet falen. Ze glijdt recht door de golven, naar de Rots der Eeuwen.

97 Noach had een troost terwijl hij dat aan het bouwen was, terwijl hij deze ark aan het maken was. Hij wist dat hij getroost was, omdat hij het Woord van de Heer had, dat hem zei; "Dat zijn de instructies."

98 Wat als iemand zou gezegd hebben: "Zeg Noach, wat is je bedoeling om dat van goferhout te bouwen? Je weet toch wel dat als er water zou zijn, dat hout als eerste zou zinken."

99 Maar, ziet u, Noach volgde de instructies op. Hij had het Woord van God, wat Zijn Trooster was. Het Woord was zijn troost. "Ik begrijp het niet waarom God het mij zo laat bouwen, maar dit is wat Hij zei te doen."

100 Ik kan niet begrijpen waarom God het me op deze wijze laat doen. Ik kan niet begrijpen waarom Hij mij niet laat samenwerken en al deze andere dingen doen, en laat verder gaan met de gemeente. Maar dit is Zijn instructie. Dit is de wijze waarop Hij zei het te bouwen.

     "Wat gaat Hij daarmee doen?"

101 Ik weet het niet. Ik word verondersteld om de spanten daar te leggen, en ze vast te spijkeren. En die spanten zijn het Woord van God. En daar ligt mijn troost, dat is waar, omdat Het gebouwd wordt op de wijze dat God zei Het te bouwen. "Op deze Rots bouw Ik Mijn gemeente, en de poorten van de hel kunnen haar niet overweldigen." Dat is waar. Wat is het? "Op de geestelijke openbaring, om te weten Wie Jezus Christus is." Niet de derde persoon van de drie~eenheid; er is geen drie~eenheid in. Hij is God, en God alleen, gemanifesteerd geworden in vlees. Daarop bouwt Hij Zijn gemeente. "En de poorten van de hel kunnen haar niet overweldigen." Hoewel het toont dat de poorten van de hel er tegen zijn, zullen ze haar echter nooit kunnen overweldigen.

102 Noach, zeker, Noach had deze woorden. Hij was getroost, omdat hij wist, ongeacht wat de wereld zei!

103 Wat als een of andere aannemer langs kwam, en zei: "Broeder Noach! Weet u, aangezien u de gemeente verlaten heeft en weggegaan bent in een vlaag van drift, laat mij u iets tonen. Als u aan het bouwen bent, waarom neemt u dan geen goed, oud stevig eikehout?"

     "Eikehout is er niet goed genoeg voor."

104 U zegt: "Wel, ik kan bewijzen dat eikehout steviger hout is dan dit."

105 Het maakt geen enkel verschil hoe stevig eikehout is, Gods bepaling was 'goferhout'. God gaat iets doen met dat hout. Hij gaat er iets aan toevoegen.

106 Sommigen van hen zeggen: "Waarom neemt u geen gemeente waar een grote schare intelligente mensen komt, goed gekleed en goed verzorgd, en die u goed kan betalen, en dergelijke; en predik het Evangelie? Waarom predikt u voor een groep arme mensen? En u bent half uitgehongerd, enzovoorts, en alles zoals dit." Zij zeggen dat tegen de predikers die voor de Waarheid staan. Maar, o, broeder, ik kan het u niet zeggen! "Wilt u geen intellectuele menigte nemen, iemand die z'n ABC's kent?"

107 Het maakt niet uit wat voor een soort gezelschap het is. Christus doet iets met degenen die bereid zijn om Christus te ontvangen. Dat is die groep. Het is die persoon die misschien zijn ABC niet kent. Maar al weet hij het niet... Hij kent Christus, en dat is het verschil. Zie, het is niet de reputatie, het blauwe bloed dat u beweert te hebben. Het is het Bloed van Jezus Christus dat ons verankert en ons beveiligt in Hem.

108 Laten we gewoon een ander noemen, terwijl we het hier over hebben. Job, ik houd ervan over Job te spreken. Wat had die man een Trooster! Wat was zijn Trooster? Het Woord van God! God vertelde hem dat hij gerechtvaardigd zou zijn, zolang als hij dat brandoffer offerde. Job rustte ernstig op dat brandoffer. Ongeacht hoe hard de stormen kwamen, hoeveel zweren uitbraken, hoeveel dingen van hem afgenomen werden, hij stond nog altijd op Gods Woord. Het was een troost voor Job.

109 Wanneer zijn familie kwam, de kerken, en probeerden om hem weer te laten verzoenen, en zeggen: "Kijk eens hier Job, kijk eens hier, je weet dat je gezondigd hebt. Je weet dat je fout gedaan hebt. Hoe kan God ooit een rechtvaardig man op die manier straffen, dat Hij alles afneemt wat hij bezit, zijn kinderen wegneemt, zijn huis uitroeit, al deze dingen doet, en je gezondheid afbreekt? En hier ben je, hier zittend, een ellendig wrak. Hoe ga... hoe ga je jezelf rechtvaardigen Job, door te zeggen dat je 'geen zondaar' bent?"

110 Maar Job wist dat hij geen zondaar was, omdat hij op het Woord stond! Amen. God vereiste dat brandoffer en een belijdenis, en Job had zijn belijdenis gedaan en stond op het Woord. En hij schreeuwde het uit temidden van zijn moeilijkheden: "Ik weet dat mijn Verlosser leeft; in de laatste dagen zal Hij staan op de aarde. En hoewel de huidwormen dit lichaam vernietigen, toch zal ik in mijn vlees God zien." Ziet u, zijn troost was Gods belofte, Gods Woord.

111 Dat is de erfenis die we hebben, Gods Woord. Het is de belofte. Jazeker.

112 Abraham, we spraken over hem vanmorgen. Ik zou hem gewoon vanavond weer graag naar voren willen halen voor nog een getuigenis. Wat een vertroosting had Abraham, toen de mensen hem een fanaticus wilden noemen. Toen alles fout ging met Abraham, wat zouden zij gezegd hebben? "Waar ga je heen met die kleine jongen, Abraham?"

     "Ik ga naar boven om hem te offeren."

     "Waarom?"

113 "Wel, als Hij Jehova is, toen Hij tot mij sprak; de Almachtige God, de El Shaddai, de Boezem; toen ik honderd jaar oud was, en mijn vrouw negentig, gaf Hij mij dit kind. Nu als diezelfde God het leven van het kind eist, ik ontving hem als een uit de dood, heb ik vertrouwen in God dat Hij in staat is om hem op te wekken van de dood." Waarom? Dat was zijn troost.

114 En de oude Job zei, in zijn tijd: "Al doodt Hij mij, toch zal ik Hem vertrouwen." Hij is verankerd in het Woord. Hij wist wat het Woord zei, en dat was zijn troost. Dat was zijn geloof, om hem te ontvangen, hem te houden.

115 En Abraham wist dat Hij God was. Dus als zijn zoon... Hij was gestorven, Sara's schoot was gestorven, zijn mannelijkheid was gestorven, en toch gaf God hem deze jongen, omdat Hij het hem beloofde. En als Diegene die hem dat beloofde, hem vertelde om 'zijn zoon te offeren', wist hij dat God in staat was om hem op te wekken van de dood. Nu als...

116 God, Die mij opwekte uit de dood, ik, een zondaar, dood in zonde en overtredingen, Hij maakte mijn ziel levend, Hij deed iets voor mij. Hij deed iets voor u. Hij nam die geest van de wereld van mij weg. Hij nam die begeerte van de wereld weg. Hij tilde mij boven die schaduwen uit. En Hij gaf mij de doop van de Heilige Geest. Als mijn God dat kan doen, kan de dood mij niet van Hem scheiden! Dat is het! Er is niets dat mij kan scheiden. Dat is de troost! "Hij die in mij gelooft, al ware hij gestorven, toch zal hij leven." Dat is waar! Ik weet het! "Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft eeuwig leven, en Ik zal hem opwekken ten laatste dage."

117 Als God mij kon nemen toen ik diep in de modder en zonde was, en mij deed opstaan, om mij een Christen te maken! Als God mij kon nemen toen ik verward en verstrikt was, en mij in de toestand bevond waarin ik was, een armzalig wrak; en mij ophief, om mij de hoop van het eeuwige leven te geven, en om mij te dopen met de Heilige Geest, en mij te vullen met Zijn kracht en heerlijkheid; dan is Hij ook in staat om mij door het dal en de schaduw van de dood te nemen, en mij te ontvangen in de heerlijkheid aan de andere zijde. Omdat Hij het beloofde, dat is onze troost.

Op Christus, de vaste Rots, sta ik;
Alle andere grond is zinkend zand.

118 De Hebreeën-kinderen, toen zij naar de vurige oven gingen, zoals we er vanmorgen over spraken, om hun leven te geven, hadden zij hun standpunt ingenomen; zoals we er vanmorgen over spraken. Maar wat gebeurde er met hen? Zij zeiden: "Onze God is in staat." Amen. Precies daar stonden zij! Waar stonden zij op? Wat was hun troost? Binnen een paar minuten zouden ze verbrand zijn. De oven was heet, zevenmaal heter dan het ooit was. Maar zij hadden troost! Waarom? Dit wetende, dat "Onze God is in staat om ons te bevrijden van dat boze vuur." Hun troost was te steunen op de bekwaamheid van de God die zij dienden. Oh, my!

119 Steunend op Zijn bekwaamheid! Dat is mijn hoop en toevlucht. Ik steun op Zijn bekwaamheid. Ik steun op Zijn Genade. Niet op wat ik ben; wat Hij is. Ik rust op zijn belofte, omdat Hij de belofte gemaakt heeft en zwoer op de belofte. En ik weet dat we eeuwig leven hebben. Dat is juist.

120 Daar steunde hij op. De Hebreeën-kinderen zeiden: "Hij is in staat om ons te bevrijden. Niettemin, als Hij het niet doet, wij zullen nooit voor uw beeld buigen." Ik houd daarvan. Ja, meneer.

121 Al wijst Hij mij af aan het einde van de weg, iedere Christen zou het kunnen zeggen, ofschoon Hij mij werpt in de eeuwige afscheiding, toch houd ik van Hem, toch is Hij de mijne. In de hel kan ik nog steeds denken zoals ik nu denk, ik zal Hem nog steeds liefhebben. Naarmate de tijdperken voortrollen, ik houd nog steeds van Hem; omdat er iets gebeurd is in mijn hart, iets heeft er plaatsgevonden. "Als ik een leven had, of als ik er drie had, ik verlang te zijn zoals de Here Jezus Christus." Dat is juist, omdat er iets gebeurd is. Hij is mijn leven. Hij kwam tot mij.

122 Mozes wist het. Toen Mozes die verantwoordelijkheid had over twee miljoen mensen, toen hij hen uit Egypte leidde... Hoe zal hij hen voeden? Twee miljoen, de vrouwen een kleine brok gekneed brood dragend bovenop hun hoofden? Hoe zal Hij ze gaan voeden, gedurende veertig jaren reizen? Hoeveel baby's kunnen er elke nacht geboren worden in zo'n groep mensen? Hoeveel ouden en zwakken? Hoeveel kleding zullen zij verslijten? "Waar zal ik de kleren vandaan halen? Waar zal ik hen mee voeden? Ik ben tot hen gekomen als leider. Hoe zal ik in staat zijn het te doen?"

123 Mozes vertrouwde erop, omdat God zei: "Zekerlijk, Ik zal met je zijn!" Amen. Dat is zijn troost. "Zekerlijk, Ik zal met je zijn!" Dat was alles wat ze nodig hadden. Mozes steunde op die troost van Gods belofte: "Ik zal zekerlijk met je zijn, Mozes." Dus, dan was het niet aan Mozes om er voor te zorgen dat ze gevoed werden.

124 "Hoe zult U het gaan doen, Here?" Mozes stelde die vraag niet.

125 Het is niet mijn zaak om die vragen te stellen. Het is niet uw zaak om de vraag te stellen. Het is onze zaak om Hem te geloven en Hem te gehoorzamen, en ons geriefelijk te voelen terwijl we steunen op Zijn belofte. "God zei het zo. Dat zet het vast."

126 Iemand zei eens tegen mij: "Broeder Branham, bent u niet bang als u naar de preekstoel daar gaat, en gevraagd wordt voor een krachtmeting? Bent u niet af en toe bevreesd, staande in die gebedsrij, dat er een fout zal kunnen zijn?" Nee, meneer!

127 Ik ben niet bevreesd, omdat ik ernstig rust op Zijn Woord: "Ik zal met u zijn", toen Hij die nacht tot mij sprak. "Geen man zal voor u stand houden, al de dagen van uw leven." Hij zei: "Ik zal met u zijn." En Hij heeft iedere vijand weggerukt. Hij heeft mij bijgestaan terwijl ik niet waardig was om bijgestaan te worden. Maar, omdat Hij het beloofde, vanwege Zijn genade, heb ik ernstig gerust op dàt Woord. Waarom? Omdat Hij het beloofde! Hij beloofde het, Hij is in staat na te komen wat Hij heeft beloofd. Dat is juist!

     Mozes wist dat, "Hoe gaat u de zee oversteken?"

128 Mozes zei: "Ik weet het niet, maar Hij beloofde dat Hij met mij zou zijn."

129 Dus, wees niet bezig met hoe je een brug kunt vinden, tot je er aan toe bent. Blijf bij Gods Woord en God zal de weg toegankelijk maken, omdat Hij de Weg is. Ja, Mozes was getroost door het Woord dat God tot hem sprak.

130 Johannes. Johannes. Ik geloof dat we naar hem verwezen deze morgen. Ik weet het niet zeker, maar ik dacht dat we naar Johannes de Doper verwezen. Buiten in de wildernis, als iemand, toen hij de... aansprak. Zei: "Kijk hier! Er zijn meer dan twee miljoen mensen in Israël vandaag. Hoe zult u deze Messias herkennen? Hoe zult u het weten?"

     "Hij zal een gewone man zijn. Hij zal een van de zonen van David zijn."

131 "Waar zal Hij door komen, door het geslacht van David? Er zijn duizenden maal duizenden van hen. Hoe zult u Hem kennen? Hoe zult u in staat zijn Hem voor te stellen aan de wereld, en weten dat Hij het is?"

132 Hij zei: "Ik heb het Woord van God. Ik zal Hem herkennen!" Hij zei: "Er staat er Een in uw midden nu." Amen. "Er staat er Een in uw midden nu, Die u niet kent. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en Vuur."

     "Hoe zult u Hem herkennen, Johannes?"

133 "Ik steun op het Woord van God. Omdat God, in de wildernis, mij vertelde om te 'Gaan dopen met water', en zei: 'Op Diegene waar ik de Geest zal zien nederdalen en blijven, dat is Degene, Die zal dopen met de Heilige Geest en Vuur.'"

134 Johannes zei: "Hij stond daar, maar ik kende Hem niet. Hij was een gewone Man. Hij was gekleed als mens. Hij keek als mens. Hij was een Mens!" En zei: "Ik herkende Hem niet, maar die Ene zei het mij in de wildernis. U zult een teken zien, en dat zal de Geest zijn Die op Hem blijft. Hij zal Diegene zijn, Die het zal doen." Johannes was niet bang dat hij een fout zou maken, omdat hij Hem herkende! Amen.

135 O, hoe kunnen wij ons vergissen, toen Jezus zei: "Deze tekenen zullen hen volgen die geloven. In Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen, en met nieuwe tongen spreken; slangen opnemen of dodelijke dingen drinken, het zal hun niet deren; en zij zullen hun handen op de zieken leggen en zij zullen herstellen."

136 En de mensen van deze dag bemerken dat zij die kracht verloochenen. "Hebbende een vorm van godsvrucht, maar de kracht van de Heilige Geest verloochenend." Zeker, het is duidelijk gemaakt, zodat wij Het kunnen zien.

137 We zijn getroost, omdat Gods Woord het sprak, en ons vertelde: "Deze tekenen zullen hen volgen, die geloven."

138 Hij zei dat er critici zouden opkomen, en dat zij deze dingen zouden zeggen, dus het behoort ons daarom meer te troosten.

139 [Leeg gedeelte op de band – Vert] Hij was vertroost. Toen hij zei: "Dat is niet..."

140 Zei: "Wacht eens even!" Daar is de hogepriester aan de andere kant.

141 "Hogepriester of geen hogepriester, bisschop of geen bisschop, koning of geen koning!" Daar is Herodes, daar zittend, en Johannes zei: "Het is niet wettig om de vrouw van Filippus te nemen en met haar te leven." Amen.

142 Wat had hij? Het Woord van God. Amen. Hij maakte zich niet bezorgd, hij predikte Het zonder compromissen. Hij had het Woord, dat was zijn troost. God zei hem Wie die Messias zou zijn.

143 "Er zal hoe dan ook een Messias gaan zijn, denkt u niet dat het onze hogepriester zal zijn? Denk je niet dat hij ervan zou weten?"

144 "Ik weet daar niets van. Maar God zei tegen mij: 'Ik zal de Geest zien neerkomen. Het zal op Hem blijven. Hij zal die Ene zijn.' Amen! Dat zal mijn Messias zijn." Johannes zei: "Ik heb een troost in mijn hart, wachtend, omdat ik Gods belofte ken. Als ik Hem zie, zal ik Hem kennen."

145 Op een dag, van de heuvel af wandelend, komen Lazarus en Jezus van de heuvel aflopen, om te worden... Wandelden rechtstreeks het water in.

146 En Johannes zei: "Zie daar, daar is Hij! Dat is Hem!" Iedereen keek om zich heen, en kon de een niet van de ander onderscheiden. Zij leken allemaal op elkaar, met hun baarden en gewaden. Maar Johannes zei: "Ik herken Hem, omdat er een teken is dat Hem volgt. Ik ken Hem. Dat is Hem. Zie daar het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt."

147 Jezus richtte nooit Zijn hoofd op, maar liep precies recht op de rivier af om gedoopt te worden. "Want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen." Hij wist dat Hij de Messias was, omdat Hij in Zijn hart Gods Woord en belofte had.

     O, hoe kunnen wij vanavond rusten!

148 Wat denkt u ervan als de dokter het bed verlaat, en zegt: "Dat hart gaat er gewoon aan. Die polsslag is verdwenen. De ademhaling is zwak. Hij gaat sterven."

149 "Maar ik weet in Wie ik heb geloofd, en ik ben volledig overtuigd dat Hij in staat is zich te houden aan wat ik heb toevertrouwd aan Hem tegen die dag." Halleluja! Zeker, u kreeg de belofte van God, "Hij die in Mij gelooft, al ware hij gestorven, toch zal hij leven. Al wie leeft en gelooft in Mij, zal nimmer sterven. Deze tekenen zullen volgen hen die geloven." Wij hebben de belofte, Gods Woord. Het is een troost voor ons, om te blijven bij Gods Woord.

150 Nu al deze grote helden, waarvan ik er velen hier heb opgeschreven. Maar om tijd te sparen, we weten dat zij getroost waren door Gods Woord. Hier is wat zij deden. Zij keken terug, zoals... Iemand wilde terug kijken en wat zien, de andere hield het Woord en was getroost, en kwam eruit. En dan die andere, hij keek terug en zag wat hij deed, dus volgde hij het Woord en kwam eruit; was getroost, wetende dat hij Gods belofte had. De volgende kwam voort, hij voelde de Geest op hem en wist; dus hij volgde het Woord van God, had de troost dat hij het deed. Een ieder van hen volgde Gods Woord! Dat was een troost.

151 O, broeder, luister nu hiernaar! Op een dag was dat Woord vlees gemaakt. Dat is Het! Dat Woord was vlees gemaakt in de vorm van een Mens. Het Woord van God, dat vertroosting bracht, was een Mens gemaakt hier onder ons. We konden het Woord van God met onze handen betasten. We konden handen schudden met het Woord van God. Hij was het Woord. "In de beginne was het Woord en het Woord was bij God, en het Woord was God. En het Woord was vlees gemaakt en heeft onder ons gewoond." Dat Woord van God was vlees gemaakt, de Trooster. Hij leefde hier op aarde. We zien dat Hij het Woord was. Hij handelde als God. Hij keek als God. Hij predikte als God. Hij genas als God. Hij sprak als het Woord. Hij keek als het Woord. Hij predikte als het Woord. Hij was het Woord! Amen.

152 Oh, wat een vertroosting zou het kunnen zijn om bij Hem te zitten! Zou u dat niet graag willen? U zegt: "O, zeker zou ik het willen, broeder Branham." Een ogenblikje. Wel ik zou naar Hem toegerend zijn om aan Zijn zijde te zitten, als Hij hier op aarde was!

153 Er was nooit een man die ooit in Zijn schoenen kon staan, ooit kon staan op aarde, en zeggen: "Ik ben de opstanding en het leven", aan het graf van Lazarus. "Hij die in Mij gelooft, al ware hij gestorven, toch zal hij leven." O, my! Wie was dat? Wat was dat? Dat was het Woord. Hij was het Woord. Geen wonder dat Hij daar kon staan en de tranen uit zijn ogen wissen, zoals een Mens; en kon spreken tot een man die dood was, vier dagen in het graf, en zei: "Lazarus, kom eruit!" Wat was dat? Dat was het Woord. Amen! Dat was het Woord in actie. Hij was het Woord. Dat was het Woord dat tot de profeten kwam. Dat was het. Een ieder van de profeten voorspelde Hem.

154 Stefanus zei tegen de vergadering van het Sanhedrin: "Welke van uw vaderen heeft hen niet vervolgd die Hem zagen komen, die de Rechtvaardige tevoren zagen, die vertelden dat Hij zou komen? Wie van uw vaderen vervolgde Hem niet? Nu, u heeft de Prins des levens genomen en heeft Hem vermoord." O, my! "U nam het Woord des levens, want Hij was het Woord!"

155 Daar is Hij, het Woord was onder hen. Zij zagen Hem lopen naar het graf van de dood. Zij zagen Hem de vrouw van Na~in tegenhouden daarginds, toen de begrafenisstoet van haar enige zoon, een lijk, gebalsemd, op weg was naar het graf. Maar dat lijk kwam in contact met het Woord. Hoewel een lijk, toch leefde hij!

156 "Al ware hij gestorven, toch zal hij leven!" Een lijk kwam tot leven, want het kwam in contact met het Woord. O, wat zal er gebeuren, indien er contact is met dat Woord! Dat is de troost.

157 O, op een keer, zag men dat een groep Galileeërs, waarschijnlijk vissers, een arme, oude man hadden die zo ziek was dat hij bijna niet van zijn bed kon komen, en ze probeerden hem bij het Woord te krijgen. En zij konden geen plaats vinden, want er waren velen hongerig naar God. En het huis was overvol, het kleine hutje, vissershutje beneden aan de rivier. Op het dak had men een paar tegels. En om de man voor het Woord te krijgen, dachten zij niet aan de prijs die het hun zou gaan kosten. Zij trokken het dak open, alles, zodat ze precies in contact konden komen met het Woord. En zodra Hij, het Woord, het bed zag komen neerdalen, zei Hij: "Uw zonden zij u vergeven, zoon. Neem uw bed op en ga naar huis." Waarom? Hij was in contact met het Woord. Ziet u, hij geloofde Het.

158 Nu, als hij gezegd had: "Maar, weet u, ik heb hier al deze jaren gelegen, ik kan dat niet." Het zou hem geen goed gedaan hebben.

159 Maar toen hij in contact kwam met het Woord, ontving hij het Woord, ontving hij het Woord met blijdschap. "Ik geloof het. Ik weet dat Het zo is. Ik weet dat Hij het Woord is." Daarom, zodra hij met het Woord in contact kwam, raapte hij zijn rustbed op en ging lopend zijns weegs.

160 De Farizeeërs zeiden: "Deze Man is aan het godslasteren. Hij vergeeft zonden."

161 Hij zei: "Wat is makkelijker om te zeggen: 'Uw zonden zijn u vergeven', of 'Neem uw bed op en wandel'?" Ziet U? O, my!

     Zij faalden te zien wie Hij was. Hij was het Woord.

162 Wat een vertroosting voor die Galileeërs! Hoe geloofden zij Hem! Wat hielden zij van Hem!

163 Nu, op een dag zagen zij Hem naar Calvarie gaan. Zij hoorden Hem zeggen: "Een korte tijd, en de wereld ziet Mij niet meer. O, Ik ben de Zoon des mensen, Ik moet opgaan naar Jeruzalem, en in de handen vallen van zondige mensen; en worden gekruisigd, sterven." Hoe konden zij het begrijpen? Hun harten waren gebroken. Zij waren terneergeslagen. Daar waren zij allen in somberheid. Hoe konden zij Hem ooit opgeven? Vanwege het woord dat de profeten gesproken hadden, de woorden die de wijzen, en alle grote heilige mannen terug naar het einde, in de beginne van de wereld, hadden gesproken van dat Woord, en hier was Het onder hen.

164 Maar, dan, kijk wat een belofte Hij maakte! "Ik zal u niet troosteloos achterlaten. Ik zal u niet troosteloos achterlaten. Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster zenden, welke is de Heilige Geest, en Hij zal voor eeuwig bij u blijven; ja de Geest der Waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen, want zij kent Hem niet. Zij ziet Hem niet, noch kent zij Hem. Maar u kent Hem! U kent Hem omdat Hij met u is, en Hij zal in u zijn."

165 Daar is Het! Maar hoe lang zal Hij blijven? Voor altijd! Wat is dan het Woord van God? Wat is onze troost vandaag? Het is wanneer we de doop met de Heilige Geest hebben ontvangen, en de kracht van de levende God in ons leeft. En dat we standhouden met het Woord van de levende God, dat Woord dat vlees is gemaakt en onder ons woonde. Nu datzelfde Woord dat vlees gemaakt was en onder ons woonde, is ons vlees geworden. "Hij is nu met u, maar Hij zal in u zijn." Nu datzelfde Woord dat de profeet sprak, datzelfde Woord dat vlees gemaakt was, datzelfde Woord woont in de gemeente. Daarom, als we geen compromissen sluiten met dat Woord, blijven we Er precies bij. Als we er geen compromissen mee sluiten, zal datzelfde Woord dat in u leeft hetzelfde voortbrengen als Het deed toen Hij vlees gemaakt was, omdat uw vlees Het omvat.

166 Dat is de reden dat visioenen door de geluidsbarrière kunnen breken. Dat is de reden dat een visioen door de tijdsbarrières kan breken, en zegt: "ZO SPREEKT DE HEER, het zal zo en zo zijn." En dat is de manier waarop het is. Wat is het? Het is het Woord voortkomend van een Geest.

167 U ziet mij niet, u ziet mijn lichaam. U ziet mij niet. Ik zie u niet, omdat ik alleen uw lichaam zie. Dit is mijn hand, maar wie ben ik die de hand bezit? Dit is mijn lichaam, maar wie ben ik? Het is een geest.

168 En als ik wedergeboren ben, als u wedergeboren bent, is het Gods Heilige Geest, Gods Woord in ons levend. En als we het met het Woord op een akkoord gooien, en zeggen, dat we de Geest van God hebben, hoe kunnen we dan beweren Gods Geest te hebben? Als Gods Geest getuigt van Zijn Eigen Woord, zal Hij Er nooit een inch van wijken. Het doet er niet toe wat denominaties zeggen! Hoe kan Hij Ervan afwijken, als Het Zijn Eigen Woord is?

169 De belofte: "Ik zal met u zijn; de Trooster." Hij zei: "Ik zal de Trooster zenden."

170 En zij vergaderden zich in de opperkamer, en zij wachtten daar tot de Dag van Pinksteren. En toen de Heilige Geest kwam, precies zoals het Woord zei dat Het zou doen, deed Het precies wat God zei dat Het zou doen. In Jesaja 28, of 28:18 of, ja, ik geloof dat het Jesaja 28:10 en 11 is. Er staat: "Gebod op gebod, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig. Houd vast aan dat wat goed is, Want door stamelende lippen en andere tongen zal Ik tot dit volk spreken." Dat zei Hij dat Hij zou doen. Paulus verwees ernaar in de brieven aan de apostelen: "Door mannen met andere lippen zou Hij spreken tot de mensen." En toen de Heilige Geest kwam, kwam Het precies overeenkomstig het Woord.

171 Glorie! En wanneer Het opnieuw komt, en als Het zich beweegt in een gemeente, die wederomgeboren is, zal Het komen met de kracht en demonstratie van Zijn Wezen. Gods Woord, de Trooster in ons, precies dezelfde zaak voortbrengend!

172 Niet lang geleden sprak ik tot een priester, hij zei: "Wel u bent gewoon een Bijbelleraar. U blijft gewoon bij de Bijbel." Zei: "Dat is de geschiedenis van de Katholieke Kerk."

     Ik zei: "Dus u maakt er aanspraak op dat u voornamer bent?"

173 Hij zei: "Zeker, we veranderen wat wij wensen, ziet u, omdat het door een kerk wordt gedaan, de autoriteit is aan de kerk gegeven."

174 Ik zei: "Er is iets gebeurd! Want in de vroegere dagen had u tekenen en wonderen en mirakelen, omdat de Heilige Geest met u was."

175 De vroegere Katholieke kerk sprak in tongen. De vroegere Katholieke kerk profeteerde; zij hadden profeten. De vroegere Katholieke kerk deed al deze wonderen. Zij genazen de zieken. Zij wekten de doden op. Zij gilden, zij schreeuwden, zij handelden als waanzinnigen. Zij dansten in de Geest. Zij werden "krankzinnig" genoemd.

176 Maar u bent te vormelijk vandaag, u katholieken. Kijk, u hebt zich gekeerd tot de nieuwe tendens. Het wordt tijd dat de katholieke kerk terug gaat naar waar het toen begon; die dagen toen u met Jezus van Nazareth wandelde, en het Woord vlees gemaakt was. Ziet u, u heeft een groep van priesters en pausen gekregen, en dingen daarbinnen, die dat Woord veranderden en Het verdraaiden, en er is geen kracht meer in de kerk. Het is gewoon een organisatie. Evenals Methodisten, Baptisten, Presbyterianen, en Pinksteren, het is hetzelfde, het is een organisatie. Laat ons weggaan van die organisatie.

177 Sluit uzelf niet op in de cellen van enige organisatie, zoals een kelder ergens, van ongeloof, om Gods Woord te ontkennen. Het maakt mij niet uit wat enige bisschop of wat ook zegt. Laat het Woord in u komen, vlees gemaakt door de kracht van de Heilige Geest, en uw vlees overnemen en u besturen, door u heen de werken van de machtige krachten van de levende God betuigen. Dat is waar. Het doet er niet toe wat de kerken zeggen. Die denominaties brengen u alleen maar in de kelder, en u verbergt uzelf van het gezegende Zonlicht. Ik weet dat dit de Waarheid is. Wilt u in de kelder blijven? Niemand wil dat. Ga niet die kelder in. Kom eruit in het Zonlicht! Kom eruit, waar het Woord is, u het Woord kunt nemen en het Woord geloven, en het Woord zal zichzelf aan u manifesteren, en zich manifesteren door u; Zijn Woord manifesteren, voortbrengend!

178 Als we maar verwachten dat God Zijn Woord houdt, als we verwachten dat God datgene doet voor ons waar we om vragen, anders zullen we nooit in staat zijn om het te doen; tot we teruggaan en gehoorzamen wat God zei te doen. We moeten terugkomen van waar we weggegaan zijn. We moeten teruggaan naar Pinksteren. We moeten teruggaan naar de Trooster. We moeten teruggaan naar de Heilige Geest, welke onze troost is. En als de Heilige Geest komt, zal Het geen Woord, Dat ooit gezegd is, ontkennen. Het blijft precies bij dat Woord, want Het is het Woord. Amen. Geen wonder...

179 De oude blinde Fanny Crosby zag nooit daglicht, zij vroegen haar wat zij dacht van Christus. Ze zei:

U de Stroom van al mijn troost,
Meer dan leven voor mij,
Wie heb ik op aarde naast u?
Of wie in de hemel dan u?

De Trooster is hier. De Trooster is gekomen.
O, verspreid de tijding in het rond,
Waar mensen ook gevonden worden.
De Trooster is gekomen!

180 Wat is het? Gods Woord verankerd in uw vlees, dat u eeuwig leven geeft, dat u de opstandingskracht geeft om u van de dingen van de wereld te nemen; weg van de blinde tradities van mensen, om te wandelen in het Zonlicht van de gezondheid van God. Dat is wat de Trooster doet. Het trekt u weg van die kelder toestand. Het neemt u op in de tegenwoordigheid van God, en geeft u een ervaring met God; dat u kan roepen met Job, vanouds: "Ik weet dat mijn Verlosser leeft!"

181 Dus, als we Zijn Woord zien, en we hebben geweigerd om in het licht te wandelen zoals Hij in het licht is, dan is onze gemeenschap met God verbroken. Maar als we het licht zien en wandelen in het licht, zoals Hij in het licht is, dan hebben we gemeenschap, de een met de ander; en het Bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden.

182 We zijn klaar, binnen enkele minuten, om dat brood te breken, dat voedzame brood welke dat Woord voorstelt. Vergeet u het nooit! De Trooster, de Stroom van al mijn troost, de Stroom van mijn troost vanavond is, ik weet dat God Zijn Woord houdt. Ik weet dat er iets met mij gebeurd is. Ik weet dat ik overgegaan bent van dood naar leven. Ik weet dat ik Zijn geboden houd. Als ik... "Als u Mij liefheeft, houdt mijn geboden." Hij zei: "Als u Mij liefheeft, doe wat Ik u zeg te doen! Laat ieder mensenwoord een leugen zijn; laat de Mijne de Waarheid zijn." Volg niet wat mensen zeggen. Volg wat God zegt, en daar vindt u de Trooster. En de troost geeft u de voldoening, te weten, het is ZO SPREEKT DE HERE.

     Laten wij onze hoofden buigen.

183 Grote, Machtige Jehova! Zoals Fanny Crosby, die ik daarstraks aanhaalde, zei: "U, de Stroom van al mijn troost!" Zeker, Here, ik verenig mij met haar vanavond, met deze kleine gemeente, zeggend: "U, de Stroom van al mijn troost!"

184 Ik bezit onder mijn hand enige zakdoeken van de zieken, Heer. Zij gaan naar diegenen die gekweld worden. Ik bid, Vader, dat U hen wilt genezen.

185 U bent het Woord. En het Woord komt onder ons, het Woord woont in ons. "Ik zal u niet ongetroost achterlaten. Ik zal weer komen. Een kleine tijd, en de wereld ziet Mij niet meer, toch zult u Mij zien, want Ik zal in u zijn tot het einde van de wereld." Hoe danken wij U daarvoor, Here!

186 Om uw kracht regelrecht neer te zien komen in een zondaars' leven, in een armzalige vrouw, een meisje die naar de andere kant van de moraal-grens stapte, van moreel tot immoreel; een jongen die vanuit fatsoenlijkheid komt, in een dronken, sigaretten- rokend stadium; aan een vrouw die haarzelf immoraliseert met een geest, die oude smerige kleren aantrekt, om haarzelf voor een man te tonen. Om die vrouw te zien opklimmen tot een dame! Om die jongen die sigaretten en dat drinken opzij te zien leggen, en naar voren te treden en een heilige van God te worden, een prediker op de preekstoel! Here God, we weten dat Uw grote kracht alles kan doen. Om die schaduw te zien van een man liggend daar, opgegeten door kanker, stervend; die blinde man staand daarginds; hen te zien teruggrijpen naar het leven en leven! O, dat Woord van de levende God! Hoe danken wij U!

187 U bent de Stroom van al onze troost. Ik ben zo blij vanavond, dat de Trooster is gekomen met een belofte: "Ik zal voor altijd met u blijven."

188 En de grote apostel die de sleutels van de Koninkrijk was gegeven, zei op die Pinksterdag: "Deze belofte is voor u, en voor uw kinderen, en voor hen die ver weg zijn, zoveel als de Here onze God er zal roepen." Dus we weten dat diezelfde Trooster komt. En we weten dat Hij onze Redder is, vanavond, omdat Hij zichzelf onder ons vertoont, zoals Hij toen deed. Daardoor herkennen we Hem, omdat Hij geloofde en naar elk Woord handelt dat Hij ooit sprak. Hij kan Het niet terugnemen, omdat Hij God is. We danken u daarvoor, Vader.

189 Ik bid dat U ieder hart hier wilt troosten, vanavond. Troost deze mensen. Geef hun van Uw Geest. Genees de zieken en gekwelden. O, neem die neerslachtige vrouw, die neerslachtige man, jongen of meisje. En mogen zij ver weg kijken vanavond, van hun zonde, mogen zij ver weg kijken van de dingen van de wereld, op Jezus die beloofde dat Hij in ons zou wonen. En de werken die Hij deed, zouden wij ook doen, daarom zou Hij komen in de vorm van de Heilige Geest; om de blijvende Trooster te zijn, altijd met ons te zijn. Vader, sta die zegeningen toe. Genees de zieken, bid ik nogmaals, Vader. Velen van hen zijn gekweld en behoeftig.

190 Nu zijn we gekomen tot de avondmaalstafel, om deze delen te nemen die ons achtergelaten zijn, een gebod: "Doe dit totdat Hij terugkomt." Wij zijn dankbaar voor deze dingen, Vader. En we bidden dat in Jezus' Naam, dat als er een zwak persoon onder ons is vanavond, die naar deze avondmaalstafel komt...

191 Here, Ik kan gewoon die bevende oude moeder van mij het gangpad op zien komen, de laatste keer dat ze hier was om het avondmaal te nemen, hoe haar kleine oude trillende handen beefden boven dat bord. Ik stond hier en lette op haar, de tranen vallend in mijn hart. Maar daar ligt ze vanavond, uitziend op Calvarie. O, God, hoe dankbaar ben ik! U zei: "Hij die Mijn Vlees eet en Mijn Bloed drinkt, heeft eeuwig leven. En ik zal hem opwekken in de laatste dagen."

192 Here, dat is het Woord. Daarom kan ik stand houden en zeggen: "Ik geloof God!"

193 Nu, Vader, we realiseren ons dat toen dit het eerst bevolen werd, ginds in de woestijn, en ginds in Egypte, het pascha-lam werd geslacht. Zij reisden veertig jaren, en er was geen zwak persoon onder de twee miljoen die eruit trokken. U hield hen gezond terwijl zij de Overtocht namen. O, God, genees elk ziek persoon die naar voren komt. Sta het toe, Here. Red iedere zondaar. En vul iedere gelovige met de Heilige Geest. En moge de Trooster blijven totdat Hij weer vleesgemaakt is onder ons in de Persoon van Jezus Christus. Want wij vragen het in Zijn Naam. Amen.

Ik heb Hem lief, Ik heb Hem lief,
Omdat Hij mij eerst heeft liefgehad,
En mijn redding kocht
Op Calvarie's kruis.

194 Hebt u Hem lief? Laat ons onze ogen sluiten, onze handen opheffen en dat zingen vanuit ons hart.

Ik heb Hem lief. Ik heb Hem lief,
Omdat Hij mij eerst heeft liefgehad,
En mijn redding kocht
Op Calvarie's kruis.

195 Nu daar zit een zwervende soldaat naast u, een broeder of zuster die op weg is. Zij reizen hetzelfde pad dat u gaat. Zij hebben Hem lief, Die u liefhebt. Terwijl wij dit zingen, 'Ik heb Hem lief', laat het een getuigenis zijn. Schud gewoon iemand de hand, rondom u, zoals dit. En terwijl wij het weer zingen, gewoon in aanbidding, weet u. Ik houd daar gewoon van, na een Boodschap. Paulus zei: "Als ik zing, zing ik in de Geest." Schud gewoon iemand de hand, reik iemand de hand en zeg: "God zegene u."

Ik heb Hem lief. Ik heb Hem lief,
Omdat Hij mij eerst heeft liefgehad,
En mijn redding kocht
Op Calvarie's kruis.

Ik heb Hem lief. (Zing het nu in de Geest!) Ik heb hem lief,
Omdat Hij mij eerst heeft liefgehad,
En mijn redding kocht
Op Calvarie's kruis.

196 Allen tezamen nu, met onze hoofden gebogen. [Broeder Branham en de gemeente bidden tezamen, vanuit Mattheüs 6:9–13 – Vert]

     Onze Vader, Die in de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd.

     Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.

     Geef ons heden ons dagelijks brood.

     En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.

     En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want Uwer is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in eeuwigheid. Amen.

197 O, Eeuwige God, Schepper van leven en Gever van alle goede gaven, heilig onze onreine harten, Here. Moge de engel van het altaar komen, met de tang en met een vuurkool, en onze harten en lippen aanraken, en onze gedachten en ons verstand reinigen, en onze zielen; dat als wij dit kosjer (reine) brood nemen, dat wij het mogen doen ter herinnering aan onze Heer. Want het is geschreven: "Hij die onwaardiglijk eet of drinkt, is schuldig." O, God, mogen wij niet veroordeeld worden met de wereld, maar mogen wij geheiligd, en apart gezet zijn van de wereld, mogen wij schijnende lichten zijn, naarmate het Woord van God openbaar gemaakt wordt in onze levens. Gebruik ons als Uw dienaars, Here. Gebruik ons, allen tezamen. Want we vragen het in Jezus' Naam. Amen.

198 Nu, tot degenen, die weg moeten gaan, en een lange afstand hebben te rijden, we zullen u laten gaan. En dan zullen we direct aan het avondmaal gaan, direct daarna, voor degenen die willen blijven en het avondmaal met ons nemen. Maar als u weg moet... Ik weet dat het nu, op mijn horloge, vijf over half tien is. Het zal waarschijnlijk precies tien uur zijn voordat we gereed zijn met het avondmaal. En dan, direct daarachter, hebben zij voetwassing. Als u wenst te blijven en dit met ons wilt houden, hebben we u er graag bij. Nogmaals dank u, voor alles wat u heeft betekend voor het Koninkrijk van God, en voor mij en voor de mijnen. God zij altijd met u!

199 Ik wil die kleine cowboy danken, deze morgen, en onze kleine vriend van ongeveer zo, een kleine cowboyhoed op, hij kwam mij een portemonnaie geven, een kleine zakportefeuille met mijn naam erop gegraveerd; "Eerw. William Branham", en een kleine gave. Ik weet niet wie de kleine knaap is. Ik was zo verscheurd, vanmorgen, dat ik vergat om de kleine vriend te danken. Maar ik dank je, schatje.

200 En Billy zei dat vele mensen hier en daar hem kleine gaven gaven, om mij te geven. Billy zal dat doen. Dus, dank u, erg vriendelijk. God zegene u altijd rijkelijk! Herinner dit: "Voor zoveel gij dit aan de minste van dezen gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan."

201 God zegene u altoos, is mijn gebed. En als u nu moet gaan, wel, we wensen u Gods allerbeste. En als u met ons kan blijven, we zijn blij u te hebben.

202 Nu, we gaan staan en zingen een couplet van : 'Neem de Naam van Jezus mede.' Diegenen die weg moeten, zullen dan gaan met gebed, direct daarna.

Neem de Naam van Jezus mede,
Kind van zorg en van smart,
Het zal u vreugd en troost geven,
Neem het overal waar u gaat.

Dierbare Naam, o, hoe zoet!
Hoop der aard en hemelsvreugd;
Dierbare Naam, o, hoe zoet!
Hoop der aard en hemelsvreugd.

203 We zullen nog een couplet zingen, en dan ga ik een kleine prediker vragen... Ik geloof dat hij een Griek is, die ik enige tijd geleden ontmoette. Ik kan nu niet meteen op zijn naam komen. Broeder Botham. Hij staat aan onze zijde, is hier bij ons vanavond. We zijn gelukkig hem hier te hebben. Ik geloof dat hij een leerling is van een of andere bijbelschool. Ik geloof dat ik hem hier ontmoette, niet lang geleden, een echte oprechte broeder; trachtend zijn verlossing uit te werken, met vreze en beven. Hij komt uit Griekenland. Hij spreekt de taal vloeiend. En daarom zijn we zo gelukkig om deze broeder bij ons te hebben vanavond. Ik geloof dat u helemaal uit Oregon of Californië komt, of Los Angeles. We zijn blij hem hier bij ons te hebben. Nu we gaan nog een couplet zingen, dat geeft hem gelegenheid om zichzelf te kalmeren. En dan zal hij ons laten gaan in een woord van gebed, als u wilt, mijn broeder. In orde.

Voor de Naam van Jezus buigend.
Vallend ootmoedig aan Zijn voeten.
Koning der koningen in de hemel zullen we Hem kronen.
Als onze reis is voltooid.

     Zou dat niet wonderbaar zijn?

Dierbare Naam, o, hoe zoet!
Hoop der aard en hemelsvreugd;
Dierbare Naam, o, hoe zoet!
Hoop der aard en hemelsvreugd.

     Laat ons onze hoofden buigen nu. In orde, broeder.