Hoofdmenu  
Home English (United States)
Download  
E-BookPrint
E-BookE-Book
ePub Download ePubePub is de meest gangbare formaat voor E-Book readers. Het heeft geen absolute paginaindeling. meer info...
pdf Download PDFPDF is het meest ondersteunde formaat met absolute pagina indeling. meer info...
xps Download XPSXPS is een relatief nieuw formaat dat vanaf Windows 7 gelezen kan worden zonder extra software te installeren. meer info...
printPrint
book Download PDFPDF ingedeeld als printbaar boekje (dubbelzijdig printen en in het midden vouwen en nieten). meer info...
xpsbook Download XPSXPS document ingedeeld als printbaar boekje (dubbelzijdig printen en in het midden vouwen en nieten). meer info...

Het pad des levens

Door William Marrion Branham

1 Dank u, broeder Borders. Weet u, het is zo'n groot voorrecht om onder de mensen te zijn. En dat terwijl het voor mij de eerste keer is in een Joodse synagoge, het is een erg zeldzame ontvangst voor mij. En nu begrijp ik meer van deze... de orde hier van deze rollen, en hoe er voor gezorgd wordt, enzovoort. Het zou een goede tijd zijn om af en toe eens binnen te komen en een genezingsdienst in deze synagoge te houden, en de Joden te hebben, en... Dank u, broeder. Dank u zeer.

     Ik heb altijd een gevoel gehad voor de Joodse mensen. Misschien zijn er hier geen deze morgen, maar ik heb een gevoel voor ze; altijd gehad. En ik geloof dat de heidengemeente op een dag de boodschap naar de Jood zal brengen, zoals de Jood het aan de heidenen gaf. Ik geloof dat met heel mijn hart.

     En wanneer dat dan ten volle naar de Jood teruggaat, let dan op, dan zal de heidendeur sluiten, en het zullen Joden zijn. Dus nu is de tijd. Ik ben zo blij om nu binnen te zijn aan de binnenkant.

2 God zegene deze vriendelijke kleine man, broeder Michaelson. Ik heb hem nooit in mijn leven gezien. Ik zou hem niet kennen als hij hier stond. Hij zou in het gehoor kunnen zijn, en ik zou het niet weten. Maar ik heb zijn programma gehoord, en ik waardeer het. Een groot dienstknecht van God, die arme kleine Jood die zijn leven nu geeft in dienst voor God, ik... en voor... Ik houd van de wijze waarop hij dat zegt: "Mijn Jezus." Ja, "Mijn Jezus." Bedenk dat het zo treffend was voor een Jood om dat te zeggen.

     Hij is zeker een fakkeldrager geweest, een fakkelhouder voor de Joodse mensen in dit land, door heel Amerika hier. En mijn oprecht gebed is: God, geef die zwakke, oude armen kracht om het vast te houden tot Jezus komt, als dat mogelijk is. Ik bewonder hem. Ik bewonder oude mannen wanneer zij de goede strijden hebben gestreden.

3 Denk aan dr. F.F. Bosworth, een van mijn metgezellen. Toen ik naar binnen ging om hem te zien op vierentachtigjarige leeftijd, had hij zijn kleine oude armen zo uitgestoken, en ze... terug in die tijd... Ze waren net terug van de missievelden in Afrika, op tachtigjarige leeftijd, waar hij samen met mij evangeliseerde in het oerwoud. En ik rende naar hem toe en sloeg mijn armen om hem heen. Ik wist dat stervende was, en ik riep uit: "Mijn vader, mijn vader, de wagens van Israël en de ruiters ervan." De dappere man.

     En hij zei: "Dit is het gelukkigste tijd van mijn hele leven, broeder Branham", zei hij.

     Ik zei: "Weet u dat u stervende bent?"

     Hij zei: "Ik kan niet sterven. Ik ben al zestig jaar dood." Hij zei: "Ik wacht alleen op het moment dat ik alles zie waarvoor ik geleefd heb, om Hem door die deur te zien wandelen om mij uit te nodigen naar Zijn huis." Zei: "Zo is het."

     Ik denk aan toen:

Het leven van grote mannen doet ons allemaal herinneren
Dat wij onze levens subliem kunnen maken.
Bij het afscheid nemen, laten wij achter ons
Voetstappen in het zand van de tijd.

     Het is waar. [Iemand spreekt met broeder Branham. – Vert] Ja? Ik heb het misschien net niet gehoord... Ik hoorde dat hij de hand schudde met... terwijl hij in de zaal stond, schudde... [De broeder spreekt verder. – Vert] Ja zeker, ja, ja. Ja meneer, dat... dat hoorde ik. Dat is in orde, broeder Kopp. Ik ben blij dat u mij eraan herinnert. Ja. Ze zeiden dat, een aardig tijdje voordat hij stierf, of naar huis ging, hij opstond, en gedurende een lange tijd handen schudde met zijn bekeerlingen die tot Christus waren gekomen door zijn bediening, en toen gaf hij de geest en ging heen om met hen te zijn. Wat een dappere... ik houd gewoon van zulke dingen. Dat is gewoon...

4 Broeders, het is zo'n voorrecht om hier in Los Angeles te zijn, of in deze 'South Gate' (hoe het ook genoemd wordt hier) waar wij de samenkomst hebben met deze fijne gemeenschap. Het is... U hebt mij hier uitgenodigd. En ik zou niet gekomen zijn als ik niet een soort trek had om te komen.

     En ik besef dat mijn bediening tot een plaats is gekomen waar het bijna tot een climax is gekomen. Ik... zoals alle dingen komen tot die... Ik heb... Ze zijn begonnen om dingen te zeggen, de wereld en de verenigingen, enzovoort, dat ik een valse profeet ben, en van alles. En ik zie ernaar uit dat dat gebeurt. Het verbaast mij dat het niet eerder gebeurde, en... Maar ik verwacht dat het zelfs erger zal worden.

     En te ontdekken dat in dit uur van mijn beproevingen en grote nood waar ik doorheen ga, dat u broeders mij met open armen ontvangt, en ik waardeer u. De Here zegene u. En ik ben hier om alles te doen wat ik weet te doen, om uw gemeenten te helpen om sterker te worden, om de broederschap tot één van hart te verenigen. En dat is het doel dat ik heb. En, zoals ik gisteravond zei, om in elk hoekje te vissen en elk witvisje te vangen dat gevangen kan worden voor Gods Koninkrijk.

5 En nu, gisteravond was ik laat en waren we laat begonnen. En ik ben bijna altijd laat. Mijn moeder zei dat ik een volle negen maanden baby was, en dat ik wat laat was om hier te komen, en ik woog maar twee en een halve kilo bij mijn geboorte, en ik had een slechte start en werd nooit erg groot. En ik was te laat op mijn bruiloft. Ik liet mijn vrouw een lange tijd wachten. En het is altijd wachten en te laat zijn. Nu, als ik maar te laat kan zijn voor mijn begrafenis, dat is alles. Dat is alles. Laat ze maar wachten zo lang als ze kunnen, want ik wil er zo lang als ik kan zijn om het Evangelie te prediken en gemeenschap te hebben met mijn broeders. En nu, ik zal proberen om vanavond wat sneller te zijn.

6 Gisteravond... Nu, er zijn alleen predikers hier, als ik het goed begrijp. Ik probeer een lokaas uit te zetten. Nu, er zijn zondaars die daar zitten. Zie? En het eerste... U zult zich misschien afgevraagd hebben waarom ik geen altaaroproep deed. Ten eerste, ik voelde dat het een beetje te laat was, en dat vermoeit de mensen, enzovoort. Maar gewoon een klein lokaas onder de onderscheiding of zoiets, en dat zal hen aantrekken. En spreidt dan uw visnet er helemaal omheen (ziet u?) en breng ze dan binnen. Heb nu gewoon geduld met mij. Ik ga gewoon in de richting waar ik denk dat de Geest mij naartoe leidt.

     En nu, als wij enigen in het net krijgen die gered willen worden en vervuld met de Heilige Geest, broeders, dan weet u uit welk district zij komen. Laat hen naar uw gemeente komen, want dat is... Hen alleen naar het altaar trekken is slechts hoever wij hen kunnen krijgen. En dan neemt u hen vanaf daar de rest van de weg. Breng ze binnen, doop hen, en blijf met hen totdat zij de Heilige Geest ontvangen. En dat is het waarvoor wij hier zijn in dit grote, duistere uur, terwijl de zon in het westen ondergaat, en het avondlicht dooft.

7 En ik ben onder de mensen... Als u, velen van u... Het is geen geheim; u allen hebt mijn banden, u allen. Maar onder de mensen daar buiten wend ik me niet tot Schriftelijke, zware onderwijzingen, zoals ik zou doen wanneer ik in de Tabernakel of zoiets zou zijn, en op de banden waar de predikers het zouden kunnen nemen om het te bestuderen. Ik ontmoette vanmorgen een Griek van het oude platteland, en hij heeft mijn zes uur durende band over het "Zaad Woord". En hij vertelt mij dat hij elke dag slechts door een klein stukje heengaat, en hij neemt die, en pluist het uit, en vertaalt het in het Grieks. Hij toonde mij hoe – ik die er niets over weet – hoe het gewoon op die manier samen geplaatst wordt. Dat is voor studie.

     Hier proberen wij te vissen. Dit is het. Wij zetten het lokaas daar buiten en tonen de vis nooit de haak. U toont hem het aas. Hij grijpt het lokaas en krijgt de haak. Dus het meeste van mijn tijd bid ik voor de zieken en dergelijke; het is gewoon om de aandacht van de zondaar te trekken. Dat is het lokaas. Maar de haak, de Evangelie-haak, die gebruikt u. Ik schud gewoon het lokaas voor hem. Ziet u? Dus u, u gebruikt de haak.

8 Dus dan... En vanavond zal ik proberen mijn praatje nog wat verder in te korten, weet u, zodat ik gewoon... En broeder Borders zal kort spreken voordat ik het doe en binnenkom. Ik zal proberen mijn toespraak... Het zijn gesprekjes, gewoon kinderachtig voor u broeders. En als u het zo zou vinden, natuurlijk zou alles wat ik zou kunnen zeggen waarschijnlijk kinderachtig voor u zijn. Maar u bent allemaal leraars, en ik ben geen leraar. En ik ben... Maar mijn doel is te proberen Gods Koninkrijk te helpen, om uw gemeentes te versterken, en om het broederschap onder de mensen te versterken, terwijl wij op de komst van de Here wachten. En ik ben er zeker van dat u dat zult begrijpen.

     En nu, dit hier, in Los Angeles, zoals ik vanmorgen bemerkt heb... Ik heb sommigen van mijn vrienden hier ontmoet: broeder Sothmann daar uit Jeffersonville, en oorspronkelijk een Canadees; en broeder Tom is ook Canadees, die op dit moment bij ons in Jeffersonville verblijft; en–en broeder Welch Evans daar uit Tifton, Georgia, ook een gast bij ons, die elke zondag vierentwintighonderd kilometer rijdt om mij het Evangelie te horen prediken. Nu, daar zijn broeder Norman en zuster Norman, en zuster Evans, en broeder Willie. Ik kan nooit bedenken... een klein groepje dat daar bij elkaar zit, dat hier naar ons toe gekomen is, om met ons te bidden en ons te versterken, terwijl wij verder gaan met de dienst. Ik ben blij om hen bij ons te hebben in de samenkomst.

9 Nu, toen wij deze samenkomst organiseerden, keek ik, en wij hadden een boek van samenkomsten, gewoon mensen. En de moeilijkheden die wij nu hebben tussen de denominatiebroeders, en velen van hen, ze... de denominatiebroeders, zoals u allen bent... Toch zou ik vanuit deze kansel vanmorgen mijn zienswijze willen uitdrukken. Zie? U weet zelf, broeders, dat u onder uw mensen iets op deze manier kunt zeggen, en de een zal het op deze manier nemen en zal het in deze richting doen overhellen. Hij zal het aan de volgende vertellen, en de volgende aan de volgende. Voor u het weet, is het helemaal uit balans. En iemand zal het in deze richting laten overhellen, en het op een andere manier nemen. U weet dat.

     En ik ben er zeker van dat u, broeders, begrijpt dat dat de manier is waarop vele dingen over mij worden gezegd. Het wordt gewoon door sommigen genomen en verkeerd begrepen en op een dwaalspoor gebracht. Dat is de betekenis helemaal niet.

10 Wat betreft het tegen de denominatie zijn; zeker niet. Mijn broeders zijn daar. Het gaat er gewoon om dat er tegenwoordig te veel mensen afhankelijk zijn van de denominatie. Nu, wij hebben een broeder hier zitten uit de 'Verenigde Broeders Kerk', en verschillende plaatsen. Het is... Die denominaties zijn in orde, zolang u zich iets verder uitstrekt, de poort kunt openen, en van de derde bron kunt drinken (u weet wat ik bedoel) die Jakob groef, en gemeenschap kunt hebben.

     Maar als u komt met: "Zolang u bij de denominatie hoort, is dat alles wat u hoeft te doen." Nee, er is veel meer dan dat, broeders. En dat is waar de hele wereld altijd heeft... en u... Wij hebben hier in ons midden vanmorgen een heel goed historicus zitten. En wij weten dat zodra kerken die lijn van denominatie trekken en zeggen: "Wij zijn het", dat God hen precies daar verlaat, en zij sterven en zullen nooit herleven. Zie? Er staat nergens in de geschiedenis waar een kerk ooit viel en dan weer opstond. Dat gebeurt niet. En omdat...

11 Toen ik voor het eerst hierin kwam, in deze bediening, was u het, broeders uit de Verenigde Pinkstergemeente, die het eerst uw armen voor mij opende. Dat was broeder Richard Reed, broeder Jack Moore en broeder Ben Pemberton, en St. Louis was mijn eerste samenkomst. En de allereerste samenkomst waaraan ik deelnam en waar ik iets van wist, was de 'P.A. of W.', de 'P.A. van Jezus Christus', zoals ze waren voordat ze zich samenvoegden en samenkwamen, broeder Ryall in Mishawaka. En ik heb nog nooit zo'n fijne gemeenschap van broeders gezien.

     Wel, dan ontdekte ik... ik dacht dat alles wat Pinksteren was, dat dát Pinksteren was. Maar ik ontdekte dat er overal verschillende groepen waren, en dat er fijne mannen waren in al die groepen. Ik heb dus geprobeerd om met open armen in de bres te staan, en probeerde iedere broeder tot een eenheid van broederschap op te roepen, zodat wij een goede verstandhouding kunnen hebben, ongeacht wat ze geloven, zolang wij broeders zijn. Want ik ben er zeker van dat als ik mezelf zou moeten plaatsen... Er zijn heel wat gebreken waarop God mij deze morgen, met Zijn vinger op mijn gezicht gericht, zou kunnen wijzen, en waarvan Hij zou kunnen zeggen: "Jongeman, je bent zelf verre van volmaakt." Dus zo heb ik geprobeerd me jegens iedereen te voelen, om ze samen te trekken. Nu, dat is mijn doel, om eendrachtige gemeenschap te hebben. Moge God u altijd zegenen.

12 En zoals ik een paar momenten geleden begon te vertellen, te midden van dit alles waren er toch honderden plaatsen die belden, en vanuit de zendingsvelden. En nu heb ik een evangelische reis. Ik ga het land door. En zodra ik dat gedaan heb, ga ik naar het buitenland op een zendingsreis.

     En ik probeer zelf... ik heb geen tijd om het uit te leggen, maar ik zoek iets van God, want ik geloof dat het naderen... de komst van Christus dichterbij is dan wij werkelijk denken. Ik geloof dat het precies voor de deur staat, en het maakt mij echt zenuwachtig wanneer ik erover denk. Niet zenuwachtig voor mezelf, maar zenuwachtig om deze reden: heb ik mijn uiterste best gedaan? Is er nog een één onsje meer in mij dat ik aan het Koninkrijk Gods zou kunnen geven? Is er nog iets wat ik had kunnen doen, want dit is de enige gelegenheid die wij ooit zullen hebben, precies nu.

13 En ik heb... ik heb de gemeente een uitbrander gegeven; ik heb onze mensen een uitbrander gegeven; ik heb onze zusters een uitbrander gegeven omdat ze hun haar afknippen, een uitbrander gegeven omdat ze make-up gebruiken. Ik heb onze broeders een uitbrander gegeven omdat ze hen toelaten dat te doen, en onze predikers, enzovoort. Niet omdat ik iets tegen hen heb. Het is omdat ik ijverig over hen ben. Ze zijn Gods erfdeel.

     En ik heb mijn prediker-broeders een uitbrander gegeven, omdat ze zich niet... omdat ze zich in één klein ding in een groep samentrekken. Nu, ik denk... als er een denominatie was die zou zeggen: "Wij geloven dit, komma, plus alles wat God eraan kan toevoegen." Maar wanneer wij onze denominationele koninkrijken maken, zeggen wij: "Wij geloven dit, punt." En de Heilige Geest trekt naar binnen, en direct weer eruit. Dat is juist. Zie? Nu, als wij er een komma achter kunnen zetten, dan blijven wij gewoon groeien.

14 Onlangs had ik een ontmoeting met de Lutheraanse broeders (ik denk dat u er allen van gehoord hebt) in Minneapolis, Minnesota. En, o my, wat is hij tegen mij tekeer gegaan in een brief van tweeëntwintig bladzijden. Hij zei: "Alleen al de gedachte." Hij zei: "Ik heb gisteravond vierentwintig kilometer gereden door een verblindende sneeuwstorm, denkend dat ik een dienstknecht van Christus zou horen, en wat heb ik gehoord? Alleen een opgepoetste waarzegger." En o, hij... En hij zei: "Alleen de gedachte eraan, dat u, een man met vijftien jaar ervaring op de zendingsvelden, en u zegt dat u het Evangelie al vijfentwintig jaar predikt." En hij zei: "En u dan de grammatica te horen gebruiken die u gebruikt, en de onderwijzing die u spreekt..." Hij zei: "U hebt gisteravond zelfs zoiets gezegd dat Satan niet zou kunnen genezen." Hij zei: "Schaam u voor zo'n opmerking!"

     En ik dacht: "Een overste van een Lutheraans college!"

15 En hij zei: "Niet ver van ons college hier, is er een vrouw met een waarzeggende geest. Zij trekt een groot schort aan, en de mensen komen binnen, en zij legt haar handen op hen. Dan neemt ze bloed van hen, neemt een kleine haar van de achterkant van haar nek, en rolt die op, doet het bloed erop en loopt ermee naar een kreek achter haar en gooit het zo over haar hoofd in de kreek. Begint naar buiten te lopen met haar handen..."

     En zei: "De mensen staan daar boven, en als zij genoodzaakt wordt om terug te kijken, dan is de ziekte op het bloed van de persoon... in haar haar." En hij zei: "Dan, wanneer zij terugkijken, zal de ziekte terugkomen op de persoon. Maar zo niet," zei hij, "dan zal de persoon gezond worden." En hij zei: "Ongeveer twintig procent van die mensen worden gezond. En dan zegt u dat de duivel niet kan genezen."

16 O, hij had een goede verstandelijke benadering. Maar broeder, dat is niet wat wij benaderen, niet verstandelijk; we benaderen de Schrift. Dus ik dacht gewoon: "Wel, een brief van tweeëntwintig bladzijden." Hij noemde mij zelfs geen broeder; zei gewoon: "Branham." Ik dacht dus: "Wel..."

     Hij zei: "En u spreekt over uw jaren," zei hij, "ik predikte het Evangelie voordat u werd geboren."

     Wel, ik dacht: "Een man die het Evangelie zo lang predikte zou gerespecteerd moeten worden, ongeacht wat hij is." Zie? We zouden hem moeten respecteren. Dus ik ging zitten en richtte aan hem (mijn geringe gekras, het beste wat ik kon) twee bladzijden als antwoord, om hem te erkennen. En ik zei: "Dierbare broeder, ik waardeer zeker de vele jaren die u hebt besteed en dit alles." Ik zei: "Ik waardeer het, een dienstknecht van Christus. En ik waardeer zeker de kritiek." Nu, een man die geen kritiek kan nemen, daar is iets mis met zijn ervaring (ziet u?), want God zendt ons kritiek om ons te corrigeren en om ons onze slechte punten te laten zien. Ik ben zoveel geholpen door kritiek, dat is vriendelijke kritiek, niet om gewoon gemeen en boos te worden, maar gewoon vriendelijke kritiek. Ik zei dus: "Ik waardeer het, meneer."

17 En toen zei ik: "Er is slechts één ding dat ik hier zou willen uitdrukken, want u sprak over mijn grammatica; natuurlijk heb ik geen opleiding. Dat is waar. Maar", zei ik, "de zaak die mij verbaast, is dat een overste van een Luthers college zijn theologie op een ervaring zou baseren, in plaats van op het Woord van God, toen u sprak over de heks die kon genezen."

     Ik zei: "Jezus zei: 'Indien Satan Satan kan uitwerpen, dan is zijn koninkrijk verdeeld.' Hij kan niet genezen. Nu, u kunt... Zie, als hij kan... Jezus zei dat hij niet kon genezen, en u zei dat hij kon genezen. Ik zal Jezus geloven (zie, dat is juist), omdat Hij zei: 'Laat ieder mensenwoord verkeerd zijn en het Zijne juist.'" En ik zei: "Ik geloof Jezus. En het is verbazingwekkend voor mij dat een overste van een Luthers college zijn theologie zou willen baseren op een ervaring, of een emotie, in plaats van op het Woord van God." Ik zei: "Een overste, of ieder ander, elke prediker, zou zijn theologie moeten baseren op het Woord van de Here."

     En ik zei: "Ik ben zeker... En wat u een waarzegger noemt, ik veronderstel dat het de onderscheiding was." En ik zei: "Wist u dat de Farizeeën en de Sadduceeën die opmerking zelf eens maakten toen zij hetzelfde gedaan zagen worden door onze Heer, en Hem Beëlzebul noemden?" Ik zei: "Nu, wat als ik misschien juist ben? Nu, Jezus zei dat wanneer de Heilige Geest gekomen zou zijn om hetzelfde te doen, het nooit vergeven zou worden om er één woord tegen te spreken, in deze wereld, noch in de wereld die komt, ongeacht uw vijftig jaar van prediken. Een woord tegen de Heilige Geest." Ik zei: "Ik vergeef het u en ik weet dat God het zal doen, want Hij zag dat u het niet begreep." En ik schreef hem de aardigste brief die ik kon schrijven. Later ontving ik een brief die mij uitnodigde om er heen te gaan.

18 Dus, [Broeder Branham hoest – Vert] ik had een... (pardon) ik had een Zakenlieden-ontbijt daarginds, en sprak voor de Volle Evangelie Zakenlieden. En meneer Moore, broeder Jack Moore, velen van u broeders zijn met hem bekend, een fijne man, en ik... hij... Deze dr. Hegre kwam naar broeder Moore en vroeg hem of hij mij naar het college zou kunnen brengen.

     En ik dacht: "Nu ga ik het krijgen..." Dus, ik... Broeder Moore is een theoloog, dus ik dacht: "Wel, ik kan hem beter meenemen." Dus ik zei: "Ga precies naast mij zitten. En als hij enkele woorden en grammatica spreekt die ik niet begrijp, zal ik u zo tegen uw been schoppen. Dan neemt u het van daar af over."

     En hij zei: "In orde."

19 Wij gingen dus naar het college. En toen wij daar kwamen hadden zij een plaats, ongeveer de grootte van dit auditorium hier voor het diner. En het waren Noorse mensen, en de tafel was gedekt voor hun diner, en heel fijn, netjes. En de overste zat aan de ene, en zijn collega aan de andere kant.

     Dus nadat ik klaar was, zei hij: "Broeder Branham, wij willen u enkele vragen stellen."

     Ik zei: "Laat mij eerst even iets zeggen." Ik zei: "Ik, ik ben misschien niet in staat uw vragen te beantwoorden." Ik zei: "Ik... Als ik het niet kan, zou het in orde zijn dat broeder Moore mij hier helpt." Ik zei: "Maar ik ben mogelijk niet goed in het beantwoorden van uw vragen, maar ik zal doen wat ik kan."

     En hij zei: "Hier is wat het is." Zei: "Wij hebben al jaren en jaren van de Pinkstergelovigen gehoord." En zei: "Wij zijn ze gaan opzoeken." En zei: "Wat hebben wij ontdekt? Alleen maar het omver schoppen van de stoelen en het eruit slaan van de ramen, en al dat soort dingen. En al het lawaai dat we ooit in ons leven gehoord hebben." Zei: "Wat hebben die mensen?"

     Ik zei: "De Heilige Geest."

     Hij zei: "De Heilige Geest?"

     Ik zei: "Ja."

     Hij zei: "Bent u altijd van Pinksteren geweest?"

     Ik zei: "Wel, ik heb ooit, toen ik nog maar een jongen was, bij de Zendings-baptistenkerk gehoord, en werd ingewijd." Maar ik zei: "Onmiddellijk nadat ik ingewijd werd, heb ik de Heilige Geest ontvangen, dus ik denk dat ik een Pinkstergelovige ben geweest."

     Hij zei: "Wilt u mij vertellen dat dat Pinksteren is, die Pinkstergelovigen, dat het de Heilige Geest is die hen de stoelen omver laat schoppen, en zich op die manier laat gedragen?"

     Ik zei: "Ja, het is de Heilige Geest." Ik zei: "Wat het is, zij hebben zo veel druk opgebouwd, stoom, dat zij het uit de fluit blazen in plaats van het in de motor te steken om de wielen te laten draaien. Zie? Dat... dat is alles." Ik zei "Dat is juist." Ik zei: "Er is zo veel stoom daar, dat zij het gewoon uit de fluit moeten blazen. Dat is alles wat ik weet. Zie?" En ik zei: "Zij kunnen het niet meer inhouden."

     En hij zei: "Wel..."

     Ik zei: "Als ik de fundamentele leer in het Pinkstergeloof zou kunnen krijgen, of Pinkstergeloof in de fundamentele leer... Die mensen zijn dienstknechten van God, maar zij beseffen de positie echt niet die zij hebben. Dat is alles."

     En hij zei: "Wel, wat denkt u dat wij, Lutheranen, hebben?"

     Ik zei: "De Heilige Geest."

     Toen stopte hij en zei: "Nu weet ik niet wat ik u moet vragen."

20 Ik zei: "Wel, ik heb begrepen dat u ongeveer vierhonderd hectaren hier hebt, waar u koren heeft geplant." Ik zei: "Als de studenten hun kosten niet kunnen betalen, dan kunnen zij daar werken om hun universiteitskosten te betalen."

     Hij zei: "Juist."

     Dus de Here gaf mij een kleine gedachte, en ik zei: "Meneer, er was ooit een man die een groot veld omploegde om koren te planten, en hij plantte zijn koren in het veld. En de volgende... Op een morgen ging hij naar buiten. En toen hij naar zijn veld keek zag hij twee kleine blaadjes." Iedereen die koren teelt, weet dat dat de wijze is waarop het opkomt. Wat wij in het zuiden een 'korenscheut' noemen, komt gewoon op die manier omhoog, met twee kleine blaadjes.

     En ik zei: "De man stond op zijn stoep, en zei: 'Prijs de Heer voor mijn korenoogst!'" Ik zei: "Nu, had hij een korenoogst?"

     Hij zei: "Wel, hij, hij had een begin."

     En ik zei: "Wel, potentieel had hij een korenoogst. Zie? Hij had het in zijn kindervorm." En ik zei: "Dat was u, Lutheranen."

21 En ik zei: "Uiteindelijk groeide dat koren op tot een punt dat het een halm had. En weet u wat de halm deed? De halm keek neer op de blaadjes, en zei: "Ik heb jullie niet meer nodig. Ik ben een halm." Maar het moest de scheut opnieuw gebruiken om zichzelf voort te planten. En toen bracht hij, uit die halm weer tot in de scheut, een aar voort."

     Ik zei: "Nu, de eersten waren u Lutheranen, de tweede was de Methodisten-beweging van God, en de derde, de aar, was de Pinkstergroep die een herstel van de gaven in de gemeente terugbracht, van het oorspronkelijke graan dat de grond in ging. Het herstelt zich gewoon weer, zoals Joël zegt." Zie? Ik zei: "Nu, ik weet dat we veel schimmel op die aar hebben, maar wij hebben daar ook wat graan, weet u." Ik zei: "Wij..."

     En hij zei: "Wel..."

     Ik zei: "Dat is het oorspronkelijke graan." Ik zei: "Nu, de Pinkstergemeente is de gevorderde Lutherse gemeente. Ten slotte, als er geen blad geweest was, was er geen halm geweest. En het leven dat in het blad was heeft de halm gemaakt. En het leven dat in de halm was heeft het graan gemaakt. Dus is het een gevorderde gemeente van de levende God."

22 Hij stopte, schoof zijn bord opzij en hij zei: "Broeder Branham, ik ging een keer naar het westen. Dat hij... ik schreef... Ik hoorde iets over een boek waar alle geestelijke gaven in beschreven stonden." En hij zei: "Ik ging naar het westen toe om de man te vinden. Toen ik hem vond, zei hij: 'O, ik schreef er slechts over; ik heb ze niet. Ik schreef er gewoon over.' Ik zei: 'Wel, ik had dat kunnen doen.'" En hij zei: "Ik ging rond en ik merkte dit alles; en ik ging naar de Pinkstergroepen, enzovoort." En zei: "Ik merkte dat zij schreeuwden."

     Ziet u, het was daar gewoon toevallig zo. De duivel plaatste hem daar op het verkeerde tijdstip, weet u, toen de mensen zich echt verheugden. En daar vormde hij zich een mening, en ging weg. Zie?

     En hij zei: "Ik wil mij verontschuldigen voor de brief die ik u geschreven heb." Hij zei: "Ik had mezelf tot een plaats gewerkt dat ik ertegen was, en dat is waar ik het vast maakte, precies daar; en ik zei dat u niets anders was dan een waarzegger." Hij zei: "Ik vraag u mij te vergeven."

     Ik zei: "Wel, zeker, meneer. Ik zou nooit iets tegen u houden, en heb het nooit gedaan, zoals ik het u in de brief vertelde."

23 Hij zei: "Ik wilde het van uw lippen horen." Hij zei: "Nu, broeder Branham, wat mij betreft en al de studenten, wij hongeren allemaal naar de Heilige Geest. Wat moeten wij doen?"

     Dus u weet wat ik hem vertelde, nietwaar? Ik zei: "Draai u om, uw rug in deze richting en uw gezicht naar de muur, helemaal in het rond. En maak het een doel in uw hart om op uw knieën te blijven, totdat God u de doop van de Heilige Geest geeft." En ik zei: "Nu, denk niet over dit, dat of iets anders. Blijf gewoon daar en zeg: 'God, ik wil de Heilige Geest.'" Ik ging rond en legde de handen op hen, en veertig ontvingen daar onmiddellijk de Heilige Geest. En nu zijn er ongeveer vijfhonderd, die krachtig voortgaan met tekenen, mirakelen, wonderen, enzovoort. Zie?

24 Broeders, ik geloof dat wij de zaak hebben die de wereld moet hebben. Maar wij moeten het benaderen op een wijze... Wat als u timmerman was? Ik neem de man hier aan het einde, of broeder Borders daar is een timmerman, volgens mij. Wel, wat als hij zo zou slaan met een hamer, en spijkers zou slaan, en ik zou een soort van automatische hamer hebben waarin ik een heleboel spijkers zou kunnen gieten, en ik zou het op zo'n manier vasthouden, en 'brrrip', en ik zou die planken in een rij kunnen spijkeren, veel beter dan hij het zou kunnen doen met zijn hamer? Nu, wat als ik naar hem toe zou gaan en zeggen: "O, jongen, je hebt het gewoon niet. Je weet er niets van. Je slaat je vingers kapot. My, je hebt gewoon geen gereedschap om mee te beginnen." Dan beledig ik hem. Ik zal de hamer nooit verkopen. Dat is juist. Zie? Het is mijn benadering met wat ik heb. Ik weet dat mijn product beter is dan wat hij heeft. Maar ik moet onthouden dat ik hem op de juiste wijze moet benaderen.

     En als ik naar hem toe ga, en zeg: "Hoe maakt u het, meneer? Mijn naam is Branham."

     "Ik heet Borders."

     "Ik zie dat u een timmerman bent."

     "Ja, ja, meneer, dat ben ik."

     "Ik geloof dat u ook een echte timmerman bent."

     "Ja."

     "Ik keek naar de wijze waarop u uw hamer hanteert."

     "O, ja. Oude Betsy heb ik al lang bij me."

     Ik zeg: "Ja. Dat is een goede. Ja, zeker, een goede ook. En u weet hem goed te gebruiken. Ja." Je blijft gewoon een tijdje met hem te praten. Ik zeg: "Hebt u ooit gehoord van de nieuwe zo-en-zo hamer?"

     "Nee, ik denk het niet."

     "Wel, hier is hij. U doet uw spijkers hier in, en laten we gewoon die planken daar samen vastspijkeren. Let op de tijd die het inneemt en kijk naar het product dat ik heb." Toon het hem op die manier. U zegt: "Neem hem. Probeer hem een paar dagen uit en kijk wat u ervan vindt. Ik zal terugkomen." Zie? Als het het juiste soort product is, zal het zichzelf verkopen. U weet wat ik bedoel, nietwaar, broeders?

25 Zie, wij hebben de juiste zaak. Wij moeten de mensen op de juiste wijze ermee benaderen. Zie? Dat is de zaak. Zie? Het is de echte, onvervalste zaak. Dit is de Heilige Geest. Ik geloof het met heel mijn hart.

     Ik geloof niet dat broeders afvalligen zijn. Ik geloof dat zij broeders zijn. Ik geloof niet dat de Geest Die de onderscheiding doet een waarzegger is. Ik geloof dat het de Heilige Geest is Die Zich openbaart in Zijn gemeente, die gewoon de gemeente op haar plaats brengt. Als wij gewoon een manier konden hebben dat wij de hele Pinksterbeweging konden nemen, gewoon onze kleine hinderpalen neerhalen, een plaats konden vinden om samen te komen en te zitten in hemelse gewesten in Christus Jezus, waar wij in gedoopt zijn door één Geest, o, ik denk dat er dan manifestaties zouden zijn die we nooit eerder gekend hebben. En als wij de Methodist zouden kunnen benaderen, de Baptist, de Pinkstermensen, en overal naar elke plaats zouden kunnen gaan, dan geloof ik dat het gedaan zou kunnen worden, broeders.

26 Broeders, ik wil hier niet staan. Ik wil slechts een woord of twee lezen van de Bijbel en tot u spreken voor een ogenblik. Maar ik wilde... Ik weet dat u moet gaan, en ik moet ook gaan. Ik heb dat ontbijt op zaterdagmorgen, en dan verwachtend dat ik maandagavond blijf overnachten voor nog een dienst hier. Ik weet het nog niet precies. Ik moet met broeder Borders spreken, enzovoort. Maar ik wil dit bij u achterlaten, dat ik hier ben om u te helpen. Het is gewoon... Wij hebben niet meer dan een paar minuten om samen te zitten. Ik zou graag willen dat wij hier gewoon konden blijven tot de dienst deze middag begon, en dan morgenochtend terug komen. Ik luisterde naar wat u broeders te zeggen had, en wat waardeer ik het.

     Maar nu, gewoon om u mijn gevoel te laten weten. Ik waardeer u, en ik zal alles doen wat ik kan om u te helpen, als mijn broeders, met die kleine bediening die de Here mij gegeven heeft, en die Hij u gegeven heeft, zodat wij het nu samen plaatsen om te zien wat wij kunnen doen voor Zijn Koninkrijk. Laten wij onze hoofden een ogenblik buigen, voordat wij Zijn Woord benaderen.

27 Allergenadigste God, in de Naam van Jezus Christus komen wij tot U met nederige, berouwvolle geesten, opgebroken, Here, wetend dat wij gereed zijn voor de vorming, zoals de profeet naar het huis van de pottenbakker ging om gevormd te worden. En Vader, wij verlangen deze morgen in onze harten, dat U ons zult breken, zodat wij gevormd zullen worden in andere karakters, karakters die Jezus Christus zullen vertegenwoordigen. Neem mijn dwaze hart, Here. Neem mijn stamelende woorden en breek ze aan stukken, Here. Breek mijn eigen wil eruit en maak een nieuwe persoon in Christus. Sta het toe, Here. Dat is ons hartsverlangen. Dat is waarom wij hier zijn.

     En, Here, terwijl wij tot U spreken vanuit dit altaar, waar deze kleine Joodse broeder, die in U gelooft, broeder Michaelson... Ik bid voor hem, Vader. Ik bid dat U hem zult zegenen. En wij zijn dankbaar voor de gelegenheid om hier in deze christelijke synagoge te zijn.

28 Zegen ons nu samen, terwijl wij gewoon enkele ogenblikken wachten op het lezen van het Woord. Zegen het voor onze gedachten. Zegen onze diensten, Here. God, U kent onze harten. En ik wil gewoon samengevoegd worden met één hart, en één ziel, en één doel. Dat is met mijn broeders hier, die hier zijn in dit donkere, sombere land van deze twintigste eeuw, hier in 1962, weer dichtbij de verandering van de eeuw, de tijd is om.

     En hier aan de westkust, waar de beschaving van het oosten naar het westen gereisd is, en wij beseffen dat het nu niet verder kan gaan. Wij gaan weer terug naar het oosten wanneer wij deze kust verlaten. En zoals de beschaving is gekomen, beseffen wij dat de zon van het oosten naar het westen reist. En er was een tijd dat de Z-o-o-n bij de mensen van het oosten kwam, en Hij toonde groot licht en tekenen dat Hij de Messias was. En Hij beloofde...

29 De profeet zei dat er een dag zou zijn die dag noch nacht genoemd zou kunnen worden. Wij hebben deze sombere, mistige dag bijna tweeduizend jaar gehad, om net in staat te zijn genoeg licht te geloven om mee rond te komen, en te weten dat Hij de Zoon van God was, en een kerk voor ons te bouwen en een organisatie, en te proberen broeders en zusters samen te houden, en te maken dat zij juist leven... Maar, Here, de mist trekt weg, en er komt een licht op de westerse mensen, dezelfde Z-o-o-n met dezelfde tekenen, hetzelfde Evangelie, een herstel.

     U beloofde dat er in de laatste dagen een boodschap voort zou komen die het geloof van de kinderen terug zou herstellen naar de vaderen. O God, laat ons terugkeren naar die oorspronkelijke dag van Pinksteren. Laat ons terugkomen tot dat grote geloof dat eenmaal de heiligen overgeleverd was.

30 Moge de grote bruidsboom van God, die de rups heeft afgegeten, in de top ervan de vrucht voortbrengen, zodat de avondlichten het zullen rijpen voor de komst van de Zoon van God. Sta het toe, Here. Help ons als wij ons samentrekken voor dit doel.

     Wij dragen onszelf aan U op. Wij zijn de Uwen. Doe met ons, Here, zoals U het betamelijk vindt. Wij dragen onszelf vanochtend in deze synagoge in Uw handen op, Here. En moge Uw grote doel bereikt worden in ons leven, terwijl wij onszelf geheel aan U geven. Niet zoals Simson. Simson gaf zijn kracht, maar hij gaf nooit zijn hart. God, moge ons hart, onze kracht, ons alles, ons alles aan U gegeven worden. Maak het machtig, Here. Vermenigvuldig het voor de zaak van Gods Koninkrijk. Wij vragen het in Jezus' Naam. Amen.

31 In de zestiende Psalm, gewoon om iets te lezen, het laatste vers:

     Gij zult mij het pad des levens bekend maken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwig.

     En nu, u weet dat ik niet zou proberen te prediken. Ik zou gewoon voor een ogenblik tot u willen spreken, of ik zeg bijvoorbeeld, ongeveer vijftien, twintig minuten.

     David sprak hier over leven. "Gij zult mij het pad des levens bekend maken." Merkte u het op? 'Zult U het mij bekend maken?' Of: 'Zou U het aan mij bekend kunnen maken? Ik hoop dat U het mij bekend maakt'; "Gij zult mij bekend maken."

     Ik geloof dat een ieder die God geroepen heeft, zal horen en zal komen. Nu, ik geloof dat dat het is wat wij nu in onze samenkomsten onder ogen zien. Wij kunnen slechts het zaad zaaien. Een deel ervan zal op de weg vallen. Een deel zal aan de ene kant vallen, en een deel aan de andere kant. Maar een deel zal op goede grond vallen. Dat is juist. "Maak mij het pad des levens bekend."

32 Nu, leven is het grootste wat wij zouden kunnen bereiken. Er is niets groters dan leven. Als ik deze morgen naar de heerlijkheid zou kunnen gaan, en wij zouden allemaal daarheen kunnen gaan, en ik zou Abraham kunnen ontmoeten: "Wat is het grootste wat er is Abraham?"

     Hij zou zeggen: "Leven." Er... ongeacht wat er nog meer is, leven is het grootste wat iemand kan bereiken, dat is leven. Wat zou u voor leven willen geven?

     Ik heb een boek thuis. En ik geloof dat het door broeder Nugent werd geschreven, een gevangenisprediker. En hij geeft de getuigenissen in dit boek van de belangrijke mensen die, vanaf de tijd van Christus, stierven op aarde. En hij geeft het getuigenis van de goddeloze voorname mensen, en aan de andere kant van het boek geeft hij getuigenis van de geestelijke voorname mensen. En ik las daar, ik geloof dat het 'Bloody Mary' van Engeland was, waar zij zei: "Als ik kon... ik zou mijn koninkrijk geven voor vijf minuten meer leven", het koninkrijk waarin zij zo velen ter dood bracht, vanwege... enzovoort, en toch, zij zou dat koninkrijk willen geven om vijf minuten langer te leven.

33 Ik herinner mij nog steeds het getuigenis van Paul Rader daarginds, toen hij daar stierf in de tabernakel, of waar men de tabernakel had, toen hij zei... Toen hij stervende was, riep hij Luke, zijn broer. Zij waren goede maatjes samen, zoals Billy Paul, mijn zoon, en ik.

     En zoals ik het begreep van de Moody school, hadden zij een kwartet daarbinnen dat zong. En Paul had gevoel voor humor. Zij zongen 'Nader mijn God tot U' en hij zei: "Zeg, wie sterft er hier, u of ik?" En hij zei: "Haal de zonneschermen omhoog, en zing mij enkele pittige Evangelie liederen." En zij begonnen 'Daar aan het kruis' te zingen of iets dergelijks, het kwartet. En hij zei: "Waar is Luke?"

     Hij was in de kamer ernaast. Ze brachten hem binnen. Hij greep de hand van Luke vast. Hij zei: "Luke, denk eraan. Binnen vijf minuten vanaf nu zal ik staan in de tegenwoordigheid van Jezus Christus, gekleed in Zijn gerechtigheid." Laat mij gaan zoals dat.

34 Dwight Moody, u weet wat zijn getuigenis was, toen hij zich oprichtte en zei: "Is dit de dood?" Hij zei: "Dit is mijn kroningsdag." Dat is de wijze waarop ik zou willen gaan.

     Onlangs hield ik de hand vast van mijn dierbare moeder die heenging. Ik hield de hand vast van mijn vrouw toen zij heenging. Ik heb op hen gelet toen zij aan het eind van de weg kwamen. Leven is het grootste wat er is. En voor degenen die geen hoop hebben nadat dit voorbij is, is het een verschrikkelijke zaak. Wij lopen het pad des levens af.

     Zo veel mensen zeggen: "Wat is leven? Waar kunnen wij het vinden?" Wel, het is gewoon helemaal om ons heen. God heeft het zo veel gemaakt...

35 Zoals zelfs in Job, komen wij er achter in... in Job dat hij er naar vroeg. Door heel het leven heen horen wij het, wordt er naar gevraagd.

     Het herinnert mij aan een kleine jongen die in Jeffersonville woonde, waar ik woon. Ze zeggen dat hij op een dag naar zijn moeder ging en dat hij zei: "Moeder? God, deze God waar u over spreekt, Hij is zo'n groot Persoon. Zou iemand Hem kunnen zien?"

     Zij zei: "Vraag het de voorganger."

     Dus, hij ging naar de voorganger en vroeg hem en hij zei... Nee, de zondagsschoolonderwijzeres. En de zondagsschoolonderwijzeres zei: "Je zou het beter aan de voorganger kunnen vragen." Zij wist het niet.

     Dus ging hij naar de voorganger. Hij zei: "Nee, nee, zoon. Geen mens kan God zien en leven." Hij zei: "Je ziet God niet." Wel, het stelde de kleine makker een beetje teleur.

36 En er was een oude visser. En hij was op een dag met deze oude visser op de rivier aan het vissen, en er kwam een storm op. Zoals velen van u van het oosten komen, volgens mij, en weten hoe het de bladeren eraf wast... En hij ging gewoon de rivier af. En het jongetje zat achter in de boot. En de zon ging onder in het westen, en een regenboog kwam zo over de rivier. En de oude visser, roeiend... En de wateren waren kalm geworden na de storm, en alles was fris en de geur van de bloesems. En terwijl hij roeide, begonnen over zijn grijze baard grote, zilveren tranen te vloeien, langs zijn baard, terwijl hij keek.

     En de kleine jongen keek om zich heen om te zien waar hij naar keek. Hij keek naar de oude visser. En hij rende van het achtersteven van de boot naar het midden van de boot, en hij ging zitten bij de knieën van de oude visser en hij zei: "Meneer, ik wil u iets vragen. Mijn moeder is niet in staat mij te antwoorden, mijn zondagsschoolonderwijzeres niet, evenmin mijn voorganger." Hij zei: "Is... God, Die zo groot is, zou iemand Hem kunnen zien?"

     En de oude visser trok de roeiriemen in zijn schoot, legde het hoofd van de kleine jongen tegen zijn schouder, en zei: "God zegene je kleine hart, lieverd. Alles wat ik gezien heb de afgelopen veertig jaar is God geweest." Zie? Hij was gewoon... U moet God hierbinnen hebben om Hem daarbuiten te zien (zie?), God aan de binnenkant, kijkend door uw ogen.

37 Ik kijk aan de overkant van de straat naar een boom. Ik bedenk nu dat toen ik door de Mohave woestijn kwam, of de woestijn, op weg hierheen, dat alles zo dood leek te zijn. En net toen ik daar dicht bij de Coloradorivier kwam, was er één kleine, groene struik. Het was zo opmerkelijk. Ik dacht: "Waar krijgt het zijn leven vandaan?" Zie, het had leven. Het leefde. God is in leven. Hij is... Alles wat levend is, heeft God er in.

     Job zei op een dag: "Als een boom sterft, zal hij opnieuw leven. Maar een mens ligt neer, hij geeft de geest, hij... en waar is hij? Zijn zonen komen om te treuren en hem eer te bewijzen, maar hij bemerkt het niet. O, dat Gij mij in het graf zou verbergen en mij in de geheime plaats bewaren tot Uw gramschap voorbijgegaan is."

     En hij, hij zag... hij bemerkte God in Zijn natuur, in leven; hoe een kleine bloem opkomt, en daar staat. En na een tijdje... het is mooi, en er zijn sommige jongeren in het bloemenbed, en sommigen op middelbare leeftijd, en sommige ouderen. Maar wanneer de vorst komt en ze treft, doodt het ze allemaal. En de kleine bloem werpt haar kleine bloembladen af. En uit die bloemknop komt er een klein zwart zaad; een kleine, piepkleine makker die er uit valt.

     En hoe vreemd het ook lijkt... Maar toch, God heeft een begrafenisplechtigheid voor die bloem. Wist u dat? De herfstregen komt, en hij weent grote, dikke tranen van water neer. En Hij begraaft dat kleine zaad in de grond. Daar komt de wintervorst langs en bevriest het; het barst en de pulp loopt eruit. Elk natuurlijk ding waar u naar zou kunnen kijken is verdwenen.

38 Een wetenschapper zou een handvol van die grond kunnen nemen, en het meenemen naar het laboratorium, en het helemaal kunnen onderzoeken. En u kunt die kiem van leven niet vinden. Het is er niet. De kalium, calcium, petroleum en vochtigheid, alles wat erin zit, is teruggekeerd in het stof. Maar ergens daarin verborgen, is een kiem van leven. En gewoon zo zeker als dat de zon weer opkomt in het voorjaar, zal het opnieuw leven. God heeft er een weg voor voorzien.

     U neemt beton en legt het in de winter in de tuin, legt stenen. Waar is uw grootste grasbed? Het is precies om de rand van uw pad. Waarom? Het zijn die zaden die bedekt waren. En wanneer die zon begint te schijnen op dat botanisch leven, dat kleine zaad van leven zal zijn weg rond al dat beton kronkelen, over elke rots, onder elke stok, en eromheen komen tot het zijn kopje opsteekt, en de God des levens prijst. U kunt leven gewoon niet verbergen. Dat is waarvoor wij hier zijn, broeders, om leven te brengen.

39 Niet lang geleden was ik aan het dineren met een oude Methodistenprediker, een vriendelijke, oude heilige van God. Hij had de Heilige Geest in zijn leven. En wij luisterden naar het 'Agrarisch uur' dat van Louisville kwam. En de '4H club' had een machine gehad, waarmee zij een graankorrel zo perfect konden verbeteren dat het gewoon net zo'n goed korenbrood zou maken als van het graan dat verbouwd was in het veld, dezelfde soort corn flakes. En werkelijk, je zou ze kunnen opensnijden, ze in een laboratorium brengen, en de kern ervan was op de juiste plaats, het had de juiste hoeveelheid vocht en kalium, en alles wat in het koren is. U zou ze niet van elkaar kunnen onderscheiden. Als ze eenmaal gemengd waren, zou u de een van de ander niet kunnen onderscheiden, het was zo perfect.

     Hij zei: "En de enige manier waarop u zou kunnen zien wie, wie is, is door ze te begraven. De korrel die de machine maakte, verrot, en dat is alles ervan. Maar de korrel die God deed groeien, heeft een leven erin dat opnieuw zal opkomen."

40 Een man mag er uitzien als een Christen, een Christen nabootsen, of als een Christen wandelen, enzovoort. Maar tenzij die kiem van leven daar is, kan hij niet opnieuw opstaan.

     Jezus zei: "Ik kom opdat zij leven mogen hebben", Zoë, Gods eigen leven in hen. En er is... Alles wat een begin had, heeft een einde. Het zijn die dingen die geen begin hadden die geen einde hebben. Er is slechts één ding dat nooit een begin had; dat was God. En wij worden Zijn kinderen, een deel van Hem. Dan is Zoë, Gods eigen leven, eeuwig leven aan ons toebedeeld. En dat is de enige wijze waarop wij kunnen leven. En dat is de enige wijze waarop onze verloren vrienden hier buiten, zelfs kerkleden, ooit opnieuw kunnen leven. Het is omdat Zoë aan hen gegeven is, en wij worden een deel.

41 Hebt u bemerkt op de dag van Pinksteren dat Zijn grote Vuurkolom, waarvan wij allen weten dat het de Boodschapper van het verbond was, Welke Jezus Christus was, Die... Mozes achtte de smaad van Christus grotere rijkdom dan de schatten van Egypte, want hij verzaakte Egypte, en volgde die grote Boodschapper, dit Licht.

     Op de dag van Pinksteren, toen dit grote Licht daar binnenkwam, verdeelde God Zichzelf. Tongen van vuur kwamen op een ieder van hen neer, en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest, en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest hen gaf te uiten. God Die Zichzelf van één Wezen scheidde om in Zijn gemeente te zijn, Zijn leven verdelend onder Zijn volk. Dat is de boodschap die wij tot de mensen moeten krijgen. Zij zullen omkomen zonder dat. Zij moeten wel.

42 Mijn eigen moeder is onlangs heengegaan. Toen ik aan haar zijde stond, en zij zei: "Billy..." Al onze kinderen... haar kinderen stonden daar, die nog leefden. Twee uit de tien van ons zijn heengegaan. En het meisje... Zij keek naar mij, en zij zei... Eerst keek zij naar Delores. Zij zei: "Mijn laatste, en mijn eerste." En moeder was een vriendelijke Christin, en ik had haar tot Christus geleid en haar vele jaren geleden gedoopt.

     En zij zei: "Delores, je bent goed voor mij geweest. Je hebt mij geholpen. Je hebt vaak de was voor mij gedaan toen ik oud werd en niet kon wassen. Je bent langs gekomen om mijn huis schoon te maken. Je deed deze dingen." Zij zei: "Ik houd van je, schat."

     En Delores, een jonge Christin, die daar stond te snikken, keek naar beneden, en zij zei: "Moeder, het was zo weinig."

     Zij zei: "Billy, je zorgde ervoor dat ik geen honger leed."

     En ik zei: "Mama, hoe vaak bent u van tafel opgestaan, opdat ik iets zou kunnen eten, toen wij niets hadden om te eten?" En ik zei: "Het was gewoon een plicht, moeder."

     En zij zei: "Dan ben je een soort van geestelijke gids voor mij geweest, Billy. Je doopte mij. Je hebt mij de weg des levens verteld."

     Ik zei: "Mama, u weet dat onze achtergrond katholiek is." En ik zei: "Ik ging toen naar de kerk, maar zij zeiden: 'Dit is de kerk', en het was tegengesteld aan het Woord. Ik ging van kerk naar kerk, en ik kwam er achter dat het zo tegengesteld was. Dus bleef ik bij het Woord, moeder." En ik zei: "Ik heb geprobeerd u te vertellen wat juist was en leidde u naar Christus." En de dierbare, oude heilige ging heen om God te ontmoeten. Toen droeg ik haar ziel terug op aan God.

43 Delores belde mij en ze zei: "Billy, ik, ik kan er gewoon niet overheen komen." Ze zei: "Moeder..."

     Ik zei: "Delores, kijk naar de overkant van de weg waar je woont. Staat daar niet een grote eik?"

     Zij zei: "Ja." Dit was slechts enkele dagen voordat moeder stierf. En ze zei: "Ja."

     Ik zei: "De herfst is nu op komst." Ik zei: "Ongeveer een maand geleden waren die bladeren echt mooi en groen."

     "Ja, Bill", zei ze.

     Ik zei: "Wanneer was... Hoe zien zij er nu uit?"

     En ze zei: "Wel, zij zijn geel, en bruin, en groen, rood."

     En ik zei: "Delores, wat laat ze geel, bruin, groen en rood worden?"

     Ze zei: "Ze sterven af", zei ze.

     Ik zei: "Wanneer was de boom het mooist?"

     Ze zei: "Nu."

     Ik zei: "De Bijbel zegt: 'Kostelijk is in de ogen des Heren de dood van zijn gunstgenoten.'" Zie? Dat is wanneer de tijd komt. Ik zei: "Het leven gaat terug. Leven is een boom. Wij hangen allemaal aan een boom van leven. Dat is juist."

44 Meneer Wood, die een boekverkoper is in de samenkomst; hij was een Jehova Getuige. En hij was... had een zoon, die ook met hem is; zijn been was zo opgetrokken met polio. En hij was in Louisville geweest in een van de samenkomsten, en hij merkte die onderscheiding op. En hij zei: "Nu, dat ziet er juist uit voor mij."

     En dus ging hij naar Houston, Texas, toen ik daar was met broeder Kidson en de anderen, en toen de foto van de Engel des Heren was genomen. Wel, het werd verschillende keren gefotografeerd, en pas geleden weer. Het werd in Duitsland gefotografeerd, en vele malen.

45 Broeder Wood had zijn jongen dus meegebracht en was daar tijdens één van de samenkomsten. En zij zaten helemaal achteraan, o, bijna een half stadsblok, of nog verder weg. Op een avond stond ik op het podium, ik had nog nooit van mijn leven van hem gehoord, ik stond daar gewoon rond te kijken. Ik bemerkte een visioen recht voor mij, en ik zei: "Daar is een man. Hij zit helemaal achteraan, hij en zijn vrouw. En zij komen van de staat Kentucky, daarginds uit een plaats LaGrange genaamd, Kentucky. Zijn naam is Wood. Hij is een timmerman. Hij heeft een zoon die een poliobeschadiging heeft, die zijn been heeft opgetrokken. ZO SPREEKT DE HEER, de jongen is genezen", en begon gewoon zoals dat. En zijn vrouw was een Methodist, of volgens mij de 'Church of God', 'Anderson Church of God'. Dus...

     Hij zei: "Hoorde je dat, Ruby?" En dus zei hij: "David, sta op." Zijn been was gewoon net zo volmaakt als het andere. Hij is in de samenkomst. En toen gaf die Jehova Getuige Zichzelf aan Christus.

46 En dan, daarna kwam zijn broer naar... O, zij, u weet hoe zij, de Jehova Getuigen, zich voelen. Zij kwamen langs om zijn broer uit hun gemeenschap te zetten. Hij zei: "Luister je naar zoiets dergelijks?" Zei: "Deze valse dingen die zo rondgaan? Ben je...?" Zijn vader is lezer bij de Jehova Getuigen. Hij zei: "Je weet beter dan zoiets dergelijks." Hij zei: "Als ik ooit die man zie, zal ik hem eens flink de waarheid zeggen." Hij zei: "Ik ken de onderwijzing die mijn papa mij gaf."

     Hij zei: "Dat is hem, die daar buiten het gras maait."

     En ik kwam binnen met een oude, neerhangende hoed, weet u, en ging zitten en sprak met hem. Hij zei: "Wel, ik zal u zeggen, meneer Branham, dat wij als Jehova Getuigen werden groot gebracht."

     Ik zei: "Dat is erg fijn." Ik zei: "Ik ben liever een Russelliet [Een volger van de leer van Charles T. Russel – Vert], dan helemaal geen licht", en ging gewoon zo door, niets geringschattend van wat hij gezegd had, en sprak met hem op de beste wijze die ik kon. En ik zei: "Ik zie dat u een gehuwde man bent, en dat u twee kinderen hebt." En ik zei: "Maar u bent gescheiden van uw vrouw."

47 En hij keek naar Banks. Dat is meneer David, de vader van David Woods, degene die hier in de samenkomst is. Hij keek naar... Hij dacht misschien dat meneer Wood mij dat verteld had, en ik ving zijn gedachte onmiddellijk op. Zie?

     Dus ik zei: "U dacht dat broeder Banks mij dat verteld had. Dat heeft hij niet. Hij heeft mij niets over zijn familie verteld." Maar ik zei: "Misschien denkt u ook dat Banks mij dit vertelde... Eergisteravond was u met een vrouw met kastanjebruin haar. U was in de kamer met haar toen haar minnaar naar de deur kwam, en op de deur klopte. En zij ging naar de deur en wilde u niet mee laten komen, en u keek door het raam. Dat was maar goed ook. Hij had uw hersens eruit geschoten." Ik zei: "De man stond daar met een donker pak aan en een rode stropdas."

     O, het leek alsof hij op de vloer zou vallen. Hij zei: "Dat is de waarheid. Dat is de waarheid." En daar doopte ik hem. En enkele dagen daarna, kwam zijn vader hier langs. Hier kwam zijn zuster langs. Zij zou langs komen om beide jongens op orde te brengen. Ik doopte haar dezelfde dag dat zij kwam, door dezelfde zaak. Zijn vader kwam langs en hij zou ons allemaal op orde brengen. Hij wilde ons dus pakken.

48 Ik zei... Hij was een visser. Ik zei: "Nu, Banks, laten wij met hem gaan vissen." Dus vertrokken wij op de rivier. Het had de hele nacht geregend. U weet hoe het is in het oosten. Die rivieren zwellen en zo. Wij gingen naar de Wolf Creek dam. En op de weg naar... Hij zei nog niets over godsdienst, een erg strenge, oude man. En hij zei... En zo slim als hij kon zijn. Hij stak dus de rivier over.

     Ik zei: "Wel..." Ik zag een visioen voor mij komen, terwijl ik daar zat. Banks stuurde; ik lette op het visioen. Ik zei: "Nu, elke stroom die wij oversteken..."

     Hij had net gezegd, die avond had hij gezegd: "Als ik ooit zoiets dergelijks zou kunnen zien gebeuren, zou ik het geloven."

     En die morgen dus... De genade van de Heer, en ik zei: "Elke stroom die wij oversteken zal modderig zijn. Wanneer wij bij de Wolf Creek dam komen... De regen ging boven de dam en dat... of onder de dam liever, en het zal niet modderig zijn, en wij zullen vandaag vissen. Wij zullen vandaag niets vangen tot de avond. En dan, meneer Wood hier, Banks Wood, u zult een kleine meerval vangen. Ik zal ongeveer tien kilo vangen, en sommige zullen per stuk ongeveer vijf kilo wegen. U zult vissen met hetzelfde lokaas op dezelfde plaats, maar u zult niets vangen. Wij zullen ongeveer tot elf uur 's avonds vissen. De vissen zullen stoppen te bijten. Wij zullen naar binnen gaan en ons avondeten eten om elf uur 's avonds en de hele nacht overblijven. De volgende morgen zullen wij naar buiten gaan, en ik zal een grote vis vangen met schubben, en dat zal het laatste zijn dat gevangen wordt. Wij zullen niet... Wij zullen de rest van de dag vissen, en niets vangen."

     En de oude man keek rond, een beetje zoals dat. Wij gingen erheen en alles gebeurde gewoon perfect tot in de puntjes, de wijze waarop het gebeurde. En toen ik buiten op de oever kwam die avond zei hij: "Hier is water. Wat hindert mij om gedoopt te worden?" En daar is de hele groep van hen. O, het is een glorieuze zaak om te weten dat wij aan de boom hangen.

49 Nu, er was... Meneer Wood en ik waren op eekhoornjacht. Zoals u weet, houd ik ervan om te jagen. En wij waren dus samen op eekhoornjacht ginds in Kentucky, ongeveer twee jaar geleden nu. Ik was die herfst daar aangekomen voor mijn vakantie. En ik heb in Afrika, India, en bijna over heel de wereld gejaagd, maar geef mij gewoon een mistige morgen in augustus, of een andere tijd, met een .22 geweer.

     En dan houd ik er dus gewoon van om op eekhoorns te jagen. En wij waren daarginds in Kentucky voor een verblijf van twee weken, en het werd echt heet. Nu, u, Californiërs, weet misschien niet waar ik over spreek, wanneer de bladeren en alles zo heet zijn. U stapt er op, en die kleine grijze eekhoorns...

     En wij schieten alleen het oog, op vijftig yard [ongeveer zesenveertig meter – Vert] Als hij op veertig yard [zesendertig meter – Vert] is, trekken wij terug tot een afstand van vijftig yard, en schieten op het oog. Als ze niet... Als het onder zijn oog of boven zijn oog treft, dan ga ik van geweer veranderen. Er is iets verkeerd. En daar blijven we dus bij. Dat is de wijze... Ik heb geprobeerd mijzelf ertoe te trainen om precies op het doelwit te schieten.

50 Wij kampeerden toen dus daarginds, en het werd zo verschrikkelijk heet. En die kleine grijze eekhoorns. U kunt over Houdini spreken als ontsnappingskunstenaar; hij is een amateur vergeleken bij één van hen. Stoot slechts een struikje aan en weg is hij.

     U kent allemaal broeder G.H. Brown. Vraag hem er gewoon eens over. Wij hebben samen gejaagd. Dus dan... En ik plaag hem over dat oude, automatische jachtgeweer, dat zijn vrouw voor hem gekocht heeft, weet u, zo'n twintig jaar geleden. En dus... eekhoorns jagen met een jachtgeweer.

51 Dus wij waren aan het jagen, en er was... Broeder Wood zei: "Weet u, broeder Branham, ergens hier op een bepaalde plek zijn er enkele laagten." Ik denk niet dat u die heeft in Californië. Het is beneden, helemaal naar beneden, waar de beken stromen en het vochtig maken. Boven op de vlakke grond raakt u die struik aan en ze zijn weg. U kunt niet dichtbij ze komen, want zij gaan tot honderdtachtig of tweehonderdtachtig meter van u af. Zo snel zijn ze weg.

     Dus toen zeiden we: "Wij zullen daarheen gaan, en zien of hij ons zal laten jagen. Hij heeft ongeveer tweehonderd hectaren."

     En ik zei: "Wel, dat zou fijn zijn."

     Dus wij gingen er naartoe. Geen fijne wegen, zoals u hier heeft, maar over zwijnenpaden en van alles, door struiken, over holen, totdat wij daar aankwamen.

     Hij zei: "Er is alleen één ding verkeerd hiermee." Hij zei: "Deze oude man, hij is een ongelovige. En, o, hij is ruw."

     Ik zei: "O, ik laat jou gewoon praten." Dus ik zat in de kleine truck en wij reden naar een wit, mooi wit huis toe, helemaal onder aan de voet van een grote heuvel, en een groot graanveld en korengrond aan deze kant. Wij reden er naartoe. Er zaten daarbuiten twee oude mannen, erg op z'n Kentuckies. Kentucky heeft zijn eigen wijze van leven, weet u.

52 Broeder David, daar achteraan, de Griekse broeder zei: "Broeder Branham, ik luisterde naar uw band." Hij zei: "Ik..." Dit is een beetje akelig om te zeggen na een ontbijt. Hij zei: "U sprak over 'een haar in de biscuit'." Hij zei: "Ik heb het opgezocht. Ik kan niet vinden wat dat is."

     En ik zei: "Dat is gewoon Kentucky (ziet u?), 'haar in de biscuit'." Ik zei: "Probeer dat niet in het woordenboek te vinden, want daar zal het niet in staan." Ik zei: "In Kentucky..."

53 Wij kwamen dus terug in die laagte met laurierbomen, weet u, en de grote, oude hoeden hingen neer. We stopten en broeder Wood stapte uit, ging er omheen. Er zaten daar twee oude mannen en hij ging naar een van hen toe. En hij riep hem en zei: "Goedendag."

     En hij zei: "Goedendag, meneer."

     En hij zei: "Ik ben... Mijn naam is Wood. Ik ben Banks Wood." Hij zei: "Ik vraag mij af... Wij hebben hier gejaagd bij Dutton."

     Zij noemen hun plaatsen naar de beken. Hij zei: "Wij hebben hier gejaagd bij Dutton, en wij vroegen ons af of wij op uw grond zouden kunnen jagen."

     Hij zei: "Welke Wood bent u?"

     Hij zei: "Ik ben de zoon van Jim Wood."

     Hij zei: "Alles wat zij..." Dat was een groep Jehova Getuigen die waarachtige mensen waren. Hij zei: "Alles van Jim Wood, iedereen van zijn familie, is welkom op alles wat ik heb op dit stuk grond." Hij zei: "Oude man Jim, leeft hij nog?"

     Hij zei: "Ja, hij is nu in Indiana", en zei: "Ik woon daar ook en ik kom elke herfst hierheen om op eekhoorns te jagen."

54 "Wel," zei hij, "ga je gang. Ik heb tweehonderd hectaren, en een heleboel laagten en zo. Ga gewoon je gang."

     Hij zei: "Wel, dank u zeer." Hij zei: "Ik heb mijn voorganger meegebracht." Hij zei: "Vindt u het goed dat hij ook jaagt?"

     Hij zei: "Wood, wil je mij zeggen dat je zo laag gezakt bent dat je een prediker met je mee moet nemen waar je ook heen gaat?" En hij zei...

     Dus, ik dacht dat het tijd voor mij was om uit de auto te stappen. Ik stapte dus uit de auto, weet u, en ging er naartoe, en ik zei: "Goedendag."

     Hij zei: "Hallo." En hij zei... Voordat ze me konden voorstellen, stak hij gelijk van wal. Hij zei: "Wel, ik heb jullie makkers niet zo nodig."

     Ik zei: "Wel, ik bewonder uw eerlijkheid."

     En hij zei: "De reden ervan is dit ene ding." Hij zei: "Ten eerste ziet u er niet uit als een prediker." Eekhoornbloed en bakkebaarden, en ik had twee weken geen bad genomen, ik... Hmm. Dus zei ik: "Wel, ik denk dat dat ook zo is."

55 En hij zei: "Wat ik tegen u mensen heb, is dat u tegen een boom blaft waar niets in is."

     Nu, ik weet niet of u weet wat dat is. Dat is nog een andere Kentucky uitdrukking, David. Probeer dat niet in het woordenboek te vinden. Wanneer een wasbeerhond een leugenaar is, zal hij naar een boom rennen. En een wasbeer heeft een truc: hij zal rennen, in een boom springen, en dan eraf springen. Ziet u? En als een hond niet goed getraind is, zal hij naar deze boom rennen waar hij de wasbeer zag, ruiken waar hij rond de boom ging, en daar staan en blaffen. En er is niets in de boom. Gewoonlijk schiet men die hond dus dood.

     Dus hij zei: "U, jongens... Dat is wat u nodig hebt, een goede lading grove hagel," zei hij, "want u blaft tegen een boom waar niets in is." U weet wat ik bedoel, prediken. Hij zei: "Ik word beschouwd als een ongelovige."

     Ik zei: "Wel, iedereen zijn eigen mening. Maar voor mij is dat niets om over op te scheppen."

56 Hij zei... Wel, zei... "Wel," zei hij, "het gaat erom dat u praat over iets daar, terwijl zoiets niet bestaat."

     Ik zei: "Ja, meneer." Ik zei: "Natuurlijk, dat is naar uw mening."

     En hij zei: "Wel," zei hij, "u, jongens, spreekt over een God, en zoiets is er niet." En hij zei: "Als er een was zou ik Hem kunnen zien." En zei: "Ik heb al deze jaren geleefd. Ik ben zeventig en nog wat jaren oud, en ik heb nog niets van Hem gezien." En hij zei: "Zoiets is er gewoon niet, en jullie, kerels, blaffen tegen de verkeerde boom. En jullie nemen het geld van de mensen voor uw levensonderhoud en dergelijke dingen, en u bent niets anders dan een troep bedriegers."

     Ik dacht: "O my." Ik zei: "Ja, meneer. Dat is uw mening natuurlijk." Ik dacht: "O God, als U mij niet helpt..." Dus, ik zei: "Ja, meneer. Dat is natuurlijk een mening."

57 En weet u, mama, mijn oude zuidelijke mama, gaf mij altijd goede raad, en zij gaf mij eens een uitdrukking. Zij zei: "Geef een koe genoeg touw, en zij zal zichzelf ophangen." Ziet u? Dus, ik dacht dat dat een goede voor hem was: hem gewoon laten doorgaan en een poosje laten blaffen, en wij zullen zien in welke boom hij is. Ziet u? Ik liet hem toen dus doorgaan en praten, en vond iets. En iets kwam in mijn gedachten.

     En er was daar een appelboom waar zij onder zaten. En tijdens de herfst van het jaar (het was ongeveer de laatste week van augustus) vielen de appels eraf, en de wespen aten ze. Weet u wat wespen [Broeder Branham noemt ze 'yellow jackets' – Vert] zijn? In orde. Wel, uit welk deel van Kentucky komt u? Zie? En ik zei dus tegen hem: "Vindt u het goed als ik een van deze appels neem?"

     Hij zei: "Ga je gang maar, de wespen eten ze op."

58 Ik raapte er een op, wreef hem op deze oude, bebloede broek, weet u, en beet erin. Ik zei: "My, het is een goede appel."

     Hij zei: "Ja, het is een voortreffelijke."

     Ik zei: "Het ziet er naar uit dat ze behoorlijk overvloedig draagt."

     "Jazeker," zei hij, "ik heb elk jaar zoveel manden."

     Ik zei: "Hoe oud is de boom?" ik veranderde het onderwerp over hem, weet u.

     En hij zei: "O, ziet u waar die oude schoorsteen daarginds staat?" Hij zei: "Ik ben daarginds geboren. Mama en papa woonden daar, en een brand verwoestte het. Wij bouwden dit nieuwe huis op deze plek." En zei: "Toen werd ik hier groot gebracht." En hij zei: "Toen papa en mama stierven, bleef ik gewoon in het huis wonen." En hij zei: "En toen wij hierheen verhuisden, plantte ik die boom daar veertig, vijftig jaar geleden, of zoiets. Sindsdien is hij daar altijd geweest."

     Ik zei: "Dat is goed." Ik zei: "My, dat is prachtig."

     Hij zei: "Jazeker."

59 Hij zei: "Terug naar het prediker zijn. Ik wil u iets vragen."

     Ik zei: "Ja, meneer. Wat is het?"

     Hij zei: "U, jongens, als u iets voort zou kunnen brengen, wel, dan zou het anders zijn." Hij zei: "Nu, ik hoorde eens een prediker, of hoorde van hem."

     Hij zei: "De oude zuster (iemand) hier boven op de heuvel, zij was stervende aan kanker." En hij zei: "Er was een prediker die hier naar Acton, Kentucky was gekomen." (Juist, het was ongeveer vijftig kilometer daar vandaan. En Wood keek naar mij en ik schudde mijn hoofd.) Hij zei: "Daar op het kampeerterrein van de Methodisten." Hij zei: "Deze prediker kwam uit Indiana en hij kwam daarheen. Zij zeiden dat er ongeveer vijfentwintighonderd mensen daar vergaderd waren die avond." En dat is een eind weg in de heuvels, weet u. Zij waren te paard en met van alles om daar te komen.

60 En hij zei: "Hij was daar drie avonden. Op de tweede avond," zei hij, "de zus van deze oude dame woont ginds in een plaats, Campbellsville genaamd. En terwijl deze prediker aan het prediken was, keek hij naar achter in het gehoor, helemaal achteraan waar deze vrouw was en noemde haar naam, en zei: 'Vanavond, voor u uw huis verliet, keek u in een la van de ladekast aan de linkerkant. U nam een zakdoekje met een blauw figuurtje in de hoek ervan. U hebt hem in uw handtas, en u hebt een zus, Zo-en-zo genaamd, die stervende is aan maagkanker. Ga, neem die zakdoek, en leg die op de vrouw, en zij zal gezond worden.'"

     "Wel," zei hij, "rond middernacht die avond dachten wij dat zij het Leger des Heils daarboven op de top van de heuvel hadden." Hij zei: "Ik had nog nooit zo'n geschreeuw in mijn leven gehoord, en zij waren aan het schreeuwen." En als iemand van u het weet, dat was broeder Ben en de anderen, die daar boven die zakdoek op de vrouw legden. En hij zei: "Wij dachten dat de oude dame misschien gestorven was. En de volgende morgen gingen wij daarheen om te zien wanneer zij de begrafenis zouden regelen." Hij zei: "Zij zat daar aan de tafel, zij en haar man, appelbeignets te eten en koffie te drinken."

61 Weet u wat een appelbeignet is, een appelbeignet in de vorm van een halve maan? Ik ben er zeker van dat ik hier thuis ben. Dus, die... Weet u, ik houd daarvan met stroop er op. Zie? En ik houd er niet van om ze te besprenkelen. Ik doop ze, weet u. Ik giet het werkelijk over ze uit. Ik houd van veel stroop op mijn gebak. Dus ik houd gewoon van die dingen.

     En dus toen, ze was die appelbeignet aan het eten. En hij zei: "De dag daarvoor was zij in zo'n toestand, dat wij zelfs niet konden... Zij konden haar niet meer op de ondersteek zetten; zij moesten gewoon een trek-laken gebruiken." En zei: "Mijn vrouw en ik gingen daarheen en verschoonden haar bed tweemaal per dag. De dokter gaf haar op, ongeveer zes weken daarvoor, en gaf haar gewoon genoeg phenobarbital, die voor haar voldoende zou zijn tot zij heengegaan zou zijn. De kanker... Zij openden haar en dekten haar gewoon toe, dus..." Hij zei: "Het had geen zin meer om nog aan haar te rommelen." En hij zei: "En weet u, zij zat daar te eten, sprong op en schudde ons de hand." En zei...

     Ik zei: "Dat meent u niet."

     Hij zei: "Ja." Zei: "Nu..." En zei: "Als u mij niet gelooft, ga direct daarheen en zie. Zij zal het u zelf vertellen." Zie, hij was toen tegen mij aan het prediken. Ik liet hem een ogenblik getuigen.

62 Ik zei: "O, dat gelooft u toch niet, hè?"

     Hij zei: "Zeker." Hij zei: "Als u het niet gelooft, ga direct daarheen, boven op de heuvel, en ontdek het zelf. Ik zal u daar brengen."

     Ik zei: "Uh-huh. Nee. Ik neem u op uw woord." Zie? Ik zei: "Ik neem u op uw woord." Ik zei: "Zeg, wie was die makker?"

     "Ik weet het niet. Hij komt uit Indiana, en men zei dat hij hier weer terug zou komen. Ik zal naar hem toegaan wanneer hij komt." Hij zei: "Ik zal naar hem toegaan en zeggen: 'Ik wil u iets vertellen, prediker. Vertel mij hoe u dat in vredesnaam wist, terwijl u nooit eerder in deze streek was geweest?'" (Ik was er niet geweest. Zie?) Hij zei: "Hoe zou je dat ooit kunnen weten?"

     Ik zei: "Ja, meneer. Wel, ik hoop zeker dat u hem ontmoet." Ik zei: "Ik hoop dat hij u helpt."

     En hij zei: "Wel, ik ga." Hij was tabak aan het pruimen, weet u, en hij spuugde zo op de grond, en bladeren...

63 En ik zei: "En u wilt mij dus zeggen... Terug naar deze boom." Ik zei: "Ik ben daar verbaasd over." En ik zei: "Weet u, wij hebben zelfs geen koele nacht gehad, geen vorst of iets." En ik zei: "Die bladeren vallen van die boom op de grond. En daarom komen wij hierheen, want buiten in die vlakke bossen vallen de bladeren af en worden ze droog, en in deze laagten hier, vallen zij in het water en worden nat." Ik zei: "En u... Hoe komt het toch dat die bladeren van die boom vallen?"

     "Wel," zei hij, "het leven verliet ze."

     Ik zei: "Het wat?"

     Hij zei: "Het leven verliet ze."

     "Verliet het blad?"

     "Ja., dat is wat ze eraf laat vallen."

     Ik zei: "Wel, wij hebben helemaal geen vorst gehad of ook maar een teken van wat koud weer."

     Hij zei: "Wel, het, het verlaat ze gewoon."

     En ik zei: "Wel, wat gebeurt er met het leven?"

     Hij zei: "Het gaat naar beneden naar de wortel van de boom."

     Ik zei: "Wat bedoelt u?"

     Zei: "Wel, de winter zou het bevriezen, en het zou die kiem van leven in de boom doden."

     En ik zei: "Dan gaat het naar beneden naar de wortel van de boom om zich daar te verbergen, tot wanneer?"

     Hij zei: "Tot de lente."

     "En het brengt u weer een bak appels voort, en een stel bladeren?"

     "Jazeker."

64 "Huh," zei ik, "dat is vreemd. Ik, ik zou u iets willen vragen."

     Hij zei: "Ja, meneer."

     Ik zei: "Welke intelligentie vertelt die boom, dat leven in die boom, dat de wintertijd eraan komt? 'En als je niet uit deze takken gaat en daar naar beneden gaat en met deze wortels bedekt wordt, dan zal je sterven.' En dat leven gehoorzaamt die intelligentie, en gaat naar beneden in de wortel van de boom, en blijft daar beneden tot de wintertijd voorbij is, en brengt dan opnieuw een blad voort?" Ik zei: "Welke intelligentie doet dat, meneer?"

     En hij zei: "O, het is de natuur."

     Ik zei: "Wat is natuur?"

     Hij zei: "Wel, het doet dat gewoon eigenlijk." Hij zag mijn punt, zie, en hij probeerde zich ervoor te verbergen. Hij zei: "Wel, u ziet, het..."

65 Ik zei: "Wel, ik zal u wat vertellen. Laten wij een emmer water nemen, en hem hier buiten zetten op die eikenpaal. En nu, midden augustus zal het naar beneden stromen, tot onder aan de paal en daar blijven tot de lente, en terugkomen en de emmer weer vullen. Zal het dat doen?"

     Hij zei: "Nee, nee."

     Ik zei: "Wel, vertel mij welke intelligentie? Het moet toch een intelligentie zijn, want de boom heeft geen intelligentie. Het moet een intelligentie zijn die dat leven van boven in de boom, in de takken, naar beneden in de wortels doet gaan, en een intelligentie om te vertellen dat het tijd is om weer naar boven te komen."

     Hij zei: "Daar had ik nog niet aan gedacht."

     En ik zei: "Nu, denkt u er maar een hele tijd over na. En wanneer u erachter komt welke intelligentie dat sap in de boom, dat leven, vertelt om naar beneden de wortels in te gaan en zich te verbergen of het zal sterven, dan zal ik u vertellen over de Intelligentie Die mij vertelde wie die vrouw was en wat er moest worden gedaan om haar leven te redden."

     Hij zei: "U bent toch niet die prediker?"

     Ik zei: "Dat ben ik."

66 Daar. Toon mij... "Gij zult het pad des levens bekend maken", alhoewel het zo eenvoudig is. En daar op zijn knieën, met zijn hoed af, leidde ik hem tot Christus. "Maak mij Uw pad des levens bekend", aan een onwetende boer, die waarschijnlijk zijn eigen naam niet kon schrijven, maar God heeft een weg om een pad des levens te nemen en hem daartoe te leiden. En broeders, wij hangen aan de boom des levens. En op een dag zal dit oude blad afvallen.

     Maar er zal op een dag een opstanding komen. Een heerlijk millennium ligt voor ons, een grote opstanding. Wij zullen op een dag terugkomen, want wij hebben eeuwig leven. Wij begrijpen het door de manier van een woord. Als wij tijd hadden, u weet hoe het is; wij zouden het op vele manieren kunnen benaderen. Mensen... Soms moet u verschillende methoden gebruiken om een persoon te bereiken.

67 Verleden jaar ging ik erheen. Ik dacht: "Ik zal opnieuw op de grond van die oude man gaan jagen." Ik reed naar de plek toe, en overal rondom groeide er onkruid. Ik zag een oudere dame op de veranda zitten, die appels aan het schillen was van dezelfde boom. Ik wandelde er naartoe en zei: "Goedendag."

     Zij zei: "Goedendag, meneer."

     Ik zei: "Ik heb overal grote bewegwijzering gezien, voordat ik hier aankwam. Ik vraag me af of het mogelijk zou zijn dat ik op eekhoorns zou kunnen jagen?"

     Zij zei: "Meneer, toen mijn man leefde, was hij erg vreemd. Hij heeft de grond bewegwijzerd." En ze zei: "Ik heb een paar zonen die ginds in Kentucky wonen, in Louisville, Kentucky, en zij komen hierheen om te jagen."

     Ik zei: "Ik begreep dat. Hij vertelde mij dat. Zou ik hem kunnen ontmoeten?"

     Zij zei: "Hij is heengegaan."

     Ik zei: "Dat meent u niet."

     "Ja."

     Ik zei: "Wel, hij vertelde mij toen hij leefde dat ik kon jagen."

     Zij zei: "Wie bent u?"

     Ik zei: "Ik ben broeder Branham."

     Zij liet haar pan vallen. Zij greep mij bij de hand. Zij zei: "Broeder Branham, hij is nu in de heerlijkheid." Zij zei: "Hij leefde een trouw christenleven vanaf die tijd."

     Ik zei: "En u schilt appels van diezelfde boom." Ik zei: "De appels kwamen terug, niet?" Ik zei: "Zo zal hij het eens ook doen, in de grote opstanding."

68 En broeder, zuster, wij kunnen het ons niet veroorloven om mensen die wij liefhebben, en voor wie Christus gestorven is, van dit leven weg te laten gaan en te laten sterven zonder eeuwig leven. Laten wij alles doen wat wij kunnen om hen in die plaats te krijgen waar zij weer kunnen opstaan in de opstanding. "Gij zult mij het pad des levens bekend maken."

     U, broeders, bent in staat om het in uw samenkomsten te doen, want velen van u zijn geleerde predikers en theologen. Ik, ik heb die bekwaamheid niet. Maar mijn kleine... Ik heb geen bekwaamheid, maar een kleine gave die mij werd gegeven, om mezelf als het ware in een bepaalde versnelling te trekken tot waar de mensen... Wat zij denken, wat zij doen, en wat er gedaan zou moeten worden. Dat is een kleine wijze van mijn bediening. Het is maar één van de kleine paden die God mij toestaat om te gebruiken om Zijn kinderen naar die andere kant te brengen.

     En ik voeg de mijne nu samen met de uwe. En laten wij de mensen het pad des levens bekend maken, opdat zij de weg van de Here mogen vinden.

     En Hij zei hier: "Want er is vreugde in de tegenwoordigheid van God." Er is vreugde, terwijl wij dit pad afwandelen, van kant naar kant kijkend. De opstanding van de bomen, de bladeren, en alles, spreekt van God. Laten wij dus als Gods schepselen zijn, sprekend van God in alles wat wij doen of zeggen. Laat het schijnen voor Zijn heerlijkheid. God zegene u. Laten wij nu onze hoofden gewoon een ogenblik buigen.

69 Here Jezus, de grote Herder van de kudde, ik ben zo blij, Here, dat U mij het pad des levens bekend gemaakt hebt. En ik ben zo blij om deze heerlijke, oude hoofdweg af te lopen. Ik ben zo dankbaar om vandaag arm in arm met deze broeders te zijn, terwijl wij aan de kant van de hoofdweg staan, schreeuwend met onze stemmen in al de talenten die U ons gegeven hebt, tot die stervende massa van de mensheid daar buiten waarvoor U stierf. Here, help ons, alstublieft.

     Moge elk van onze levens een boom zijn, of iets wat zo'n overtuiging aan de zondaar en de ongelovige zal brengen, dat mensen... dat zij de weg des Heren mogen zien en binnengaan in de vreugden van de Here. Sta het toe, Vader. Zegen ons in onze zwakke pogingen samen. Wij danken U voor deze wonderbare tijd van gemeenschap, dit heerlijke ontbijt. En, Vader, wij voelen dat wij net hebben... Onze zielen en onze lichamen zijn gevoed door de goedheid van God.

     Wees nu met ons, terwijl wij verder gaan met meer samenkomsten, en wees met ons vanavond, en moge er iets gedaan worden wat zal veroorzaken dat zondaars snel naar het altaar komen om gered te worden. Mogen de zieken genezen worden. En diegenen zonder de Heilige Geest, mogen zij gedoopt worden in het lichaam van Christus. Sta het toe, Here. Wij dragen onszelf aan U op. Wij nemen onze gebeden, ons geloof, en wij plaatsen ze samen, en leggen ze op Uw altaar. En wij zenden het tot u, Here. In de Naam van Jezus Christus, ontvang ons. Amen.

70 God zegene u, mijn broeders. En ik denk dat een van de broeders nu zal komen om de gemeente uit te laten gaan, of de samenkomst, formeel, zoals het behoort te zijn.

     En terwijl ze bepalen wie er komt, wil ik zeggen: ik dank u voor uw fijne opkomst, en het spijt me dat ik u hier helemaal tot de middag gehouden heb, bijna vijf minuten over elf op mijn horloge hier. En ik zou gewoon kunnen zitten en tot u spreken over grote dingen die ik heb zien gebeuren, die de Here deed op de zendingsvelden, en dingen van grote, geweldige zaken. Wees nooit bevreesd. Bedenk slechts: God beloofde, en God moet Zijn belofte houden. Hij moet gewoon Zijn belofte houden. God zegene u nu. Broeder Borders.