Hoofdmenu  
Home English (United States)
Download  
audioE-BookPrint
AudioAudio
mp3 Download mp3mp3 is een populaire audioformaat dat op vrijwel alle mediaspelers te beluisteren is. meer info...
m4b Download m4bM4B is een Audiobook formaat voor Apple apparatuur (iPod, iPhone etc...) Uw plek wordt bewaard e.d. meer info...
E-BookE-Book
ePub Download ePubePub is de meest gangbare formaat voor E-Book readers. Het heeft geen absolute paginaindeling. meer info...
pdf Download PDFPDF is het meest ondersteunde formaat met absolute pagina indeling. meer info...
xps Download XPSXPS is een relatief nieuw formaat dat vanaf Windows 7 gelezen kan worden zonder extra software te installeren. meer info...
printPrint
book Download PDFPDF ingedeeld als printbaar boekje (dubbelzijdig printen en in het midden vouwen en nieten). meer info...
xpsbook Download XPSXPS document ingedeeld als printbaar boekje (dubbelzijdig printen en in het midden vouwen en nieten). meer info...

Volhardend

Door William Marrion Branham

1 Het wordt gewoonlijk aangekondigd, zodat u zich zeker kunt herinneren waar het is. We willen lezen uit Matthéüs, het vijftiende hoofdstuk van Matthéüs, te beginnen bij het eenentwintigste vers:

     En Jezus van daar gaande, vertrok naar de delen van Tyrus en Sidon.
     En ziet, een Kananese vrouw, uit dat gebied komende, riep tot Hem, zeggende: Heere! Gij Zoon van David, ontferm U mijner! mijn dochter is deerlijk door de duivel bezeten.
     Doch Hij antwoordde haar niet één woord. En Zijn discipelen, tot Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat haar van U; want zij roept ons na.
     Maar Hij, antwoordende, zeide: Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis Israëls.
     En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij!
     Doch Hij antwoordde en zeide: het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen, en de hondjes voor te werpen.
     En zij zeide: Ja, Heere! doch de hondjes eten ook van de brokjes die er vallen van de tafel van hun heren.
     Toen antwoordde Jezus, en zeide tot haar: O vrouw! groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wilt. En haar dochter werd gezond van diezelfde ure.

2 Laten we nu onze hoofden buigen voor gebed. Met onze hoofden en harten gebogen, vraag ik me af of er hier vanavond iemand zou zijn die in gebed gedacht zou willen worden. Zou u het bekend willen maken door uw hand op te steken naar God, en te zeggen: "Ik heb een nood, Heer, ik bid dat U mij wilt helpen." De Here zegene u.

3 Onze hemelse Vader, terwijl wij nu Uw Majesteit naderen in de Naam van de Here Jezus – want Hij vertelde ons: "Als u de Vader iets vraagt in Mijn Naam zal het worden gegeven." En nu komen wij met al het geloof dat wij hebben, gelovend dat U ons vanavond wilt antwoorden overeenkomstig onze noden, daar zij vele zijn. Gij ziet de handen van Uw kinderen door het hele gebouw, terwijl zij hun handen opgeheven hebben. En U alleen weet wat beneden in het hart was. Ik bid dat U hun vanavond zult antwoorden, Vader. En moge elk verlangen dat zij hebben hun deze dag geschonken worden.

4 Wij bidden voor degenen die ongered zijn en U niet kennen als hun Redder. We bidden dat zij U vanavond zullen aannemen en die genoegdoening zullen vinden die zij moeten hebben in het uur van de dood.

5 Misschien zijn er velen hier die U reeds hebben aangenomen en nog niet met Uw Geest zijn gevuld. Wij bidden dat U deze avond de overvloed van de Heilige Geest in hen wilt gieten, opdat zij dienaren voor U mogen zijn in deze sluitende uren van de wereldgeschiedenis.

6 Genees alle zieken en gekwelden, Heer. Gij kent hun nood.

7 En we bidden dat Uw tegenwoordigheid vanavond zodanig onder ons zal komen, dat wij U herkennen als onze opgestane Heer. En wanneer de dienst beëindigd is en wij naar onze huizen gaan, mogen wij in staat zijn onder elkander te spreken zoals degenen die op die dag van Emmaüs kwamen, en zeggen: "Brandden onze harten niet in ons, toen Hij onderweg tot ons sprak?" Want zij werden zover gebracht dat zij U zouden kennen door een zeker teken dat U deed vóór Uw kruisiging. En nadat U was opgestaan, was U dezelfde Jezus Die dezelfde dingen deed. Mogen wij vanavond nog steeds hetzelfde getuigen. In Jezus' Naam bidden wij. Amen.

     U kunt gaan zitten.

8 Ik heb gisteravond mijn volledige tijd genomen over het onderwerp Wij zouden Jezus willen zien, en na de essentie van de samenkomsten te hebben geïntroduceerd en hoe het ontvangen moet worden, zal zoals gewoonlijk broeder Borders het daar vandaan verder aan de nieuwkomers uitleggen. Ik gebruikte mijn volledige tijd tot half tien en houd er niet van de mensen te laten wachten. Enkel een paar woorden om vertrouwd te raken en dan, de woorden van de Here... Eén keer dat Hij spreekt, betekent meer dan iemand in een heel leven zou kunnen zeggen, enkel één woord van Hem.

9 Vanavond verlang ik als het ware een tekst uit deze Schriftlezing te nemen die God ons hier gegeven heeft als een achtergrond. Moge Hij het ons geven. Ik wil één woord nemen: Volhardend.

10 Het woord, overeenkomstig Webster, met enkele notities die ik hier heb opgeschreven, betekent volhouden, volhardend zijn, en dat in het bereiken van een doel; volhouden, en dat is volhardend.

11 Mensen uit alle tijdperken die geloof hadden in hetgeen zij trachtten te bereiken, zijn volhardend geweest. Niemand kan volhardend zijn tenzij hij eerst weet wat hij probeert te bereiken. En u moet eerst weten wat u probeert te bereiken, en dan geloof hebben dat u zult krijgen wat u aan het proberen bent. En dat maakt dat u volhoudt, omdat het iets is waarvan u weet dat het echt is.

12 Geloof is daarop gebaseerd. Geloof is niet gebaseerd op een mythe en op iets dat, wel, dat er wordt gezegd "ga dit of dat doen", omdat iemand iets zegt. Maar geloof vindt zijn eeuwige rustplaats op het Woord van de Heer, op Gods Woord, wat de Bijbel is.

13 Welnu, wij geloven dat de Bijbel Gods onfeilbare Woord is. Wij geloven dat het de volledige openbaring van Jezus Christus is, Die Zichzelf openbaarde in het Oude Testament: door de profeten; God Die Zichzelf bekend maakte door Zijn Zoon, Christus Jezus, en in Hem woonde de volheid van de Godheid lichamelijk. Hij werd gekruisigd voor onze zonden; stierf, werd begraven, stond de derde dag op, steeg op naar de hemel, en is hier weer terug in de Naam van de... in de vorm van de Heilige Geest, God Die woont... Eens: God boven ons; in Christus: God met ons; nu: God in ons. Het is God Die Zijn weg terugbaant in de mens, om te aanbidden, aanbeden te worden door de mens, Gods vertegenwoordiger. God doet niets buiten een mens om, welke Zijn vertegenwoordiger, Zijn helper, is.

14 En nu, mensen die geloof hebben gehad in God, zijn zeer volhardend geweest in hetgeen zij trachtten te doen. En we kunnen mensen van verschillende levenswandel nemen.

15 Bijvoorbeeld George Washington, hier in Valley Forge. Na heel de nacht in de sneeuw, die tot zijn heupen reikte, gebeden te hebben, was hij tot aan zijn middel nat, en de rivier was vol met ijs. Maar hij ving een visioen van God op, hij vatte geloof dat God hem de overwinning zou schenken. En het maakte niet uit hoeveel ijs er in de rivier was. Meer dan tweederde van zijn leger had zelfs geen schoenen aan hun voeten. Hun voeten waren in lappen gewikkeld, zo staande in die kou. Maar toch voelde hij in zijn hart dat God hem de overwinning had gegeven. Hij had doorgebeden. We weten dat de volgende dag drie musketkogels door zijn jas gingen zonder hem te raken. En de rivier kon hem niet stoppen, noch kon een musketkogel hem tegenhouden. Hij was volhardend, omdat hij had doorgebeden. En hij had geloof in wat hij deed, in Degene Die hem leidde, en dat was God.

16 Niets gaat een mens tegenhouden wanneer hij volhardend is, wanneer hij weet wat hij doet, en geloof heeft gekregen in wat hij tracht te bereiken.

17 Een van de oudste verhalen in de Bijbel, één ervan, was Noach. Noach was geen man die anders was dan anderen. Hij was een gewone man, misschien een boer.

18 En de wereld was goddeloos, zoals vandaag, vol van wetenschap en beroemde mannen. Zij waren afstammelingen van de zonen van Kaïn. De zonen van Seth waren nederige herders, boeren. Maar de zonen van Kaïn waren wijze mannen, bouwers, en uitvinders, en wetenschappers, werkelijk knap, zeer religieus. En zij hadden hun eigen vorm van godsvrucht, maar verloochenden de kracht van God, zoals vandaag.

19 En Noach, die een rechtvaardig man was voor God, had op een dag een ontmoeting met God in het veld, en Hij sprak tot hem en vertelde hem een ark te bouwen, daar Hij de wereld met water zou vernietigen.

20 Nu was dat absoluut in tegenspraak met alle wetenschappelijke metingen van die dag. Het had nog nooit geregend, ziet u. Er was geen vocht in de lucht. En God had de aarde bewaterd door bevloeiing, met bronnen die vanuit de aarde omhoog kwamen. En er was voor zoiets geen water, geen water in de lucht.

21 De wetenschap in die dag was ongetwijfeld kundiger. Zij bereikten toen meer dan wat ze vandaag kunnen verklaren. Zij bouwden de piramiden in Egypte, de sfinxen. Men kon dat nooit meer bouwen. Die stenen zo hoog in de lucht; wij hebben niets om het daarmee omhoog te plaatsen, of geen kracht om het op te tillen. Maar op een of andere manier waren zij in de dagen van Henoch en Noach in staat het tot stand te brengen, vóór de vloed. En misschien lanceerden ze raketten naar de maan, en misschien hadden ze wel astronauten, enzovoort. Wij weten het niet.

22 Maar Jezus zei: "Zoals het was in de dagen van Noach," een geweldig knappe beschaving zoals het toen was, "zo zal het zijn bij de komst van de Zoon des mensen."

23 En nu vonden ze daar in hun wetenschappelijk onderzoek misschien iets waardoor men een kleur kon maken die goed zou blijven tot vandaag, een bepaalde kleurstof die niet zou vervagen.

24 En ze konden een lichaam balsemen, een mummie maken, die heel natuurlijk zou lijken; zelfs vandaag, na vierduizend jaar, zien ze er nog natuurlijk uit. Wij zouden dat niet kunnen als we het moesten. Wij hebben niets om het mee te doen. Wij hebben de kunst verloren, vele geweldige kunstvaardigheden die zij hadden.

25 Ongetwijfeld hadden zij instrumenten die bewezen dat er geen water in de lucht was. En deze man komt langs en zegt – in tegenstelling tot de wetenschap – dat er uit de hemel water zal komen.

26 Nu kon de wetenschap een instrument nemen en het de lucht inschieten en zeggen: "Kijk hier, Noach, lees dit instrument. Het geeft hier op deze barometer aan of er enig water daarboven is of niet, en het is daar niet. Nu zegt u dat het daarboven is, en toch toont het wetenschappelijk onderzoek aan dat het daar niet is."

27 Dat stopte Noach niet. Hij was volhardend. Hij wist dat God had gezegd: "Het gaat regenen", en God was in staat daarboven regen te plaatsen als Hij dat had gezegd. Hij zou het maken, of daar wel of niet iets was. Dus was hij volhardend nadat hij het Woord van de Heer kende.

28 En wanneer een mens het Woord en de wil van God kent, wordt hij standvastig. Je wordt volhardend. Het geeft niet wat de wetenschap zegt: "O, ze kunnen dit niet doen, ze kunnen dat niet doen", u weet het hoe dan ook. U hebt een houvast op iets gekregen, en dat iets heeft een houvast op u gekregen. U kunt niet bij elkaar vandaan komen. U, daar is iets mee wat u niet kunt verklaren. Het maakt niet uit hoe het wetenschappelijk onjuist schijnt te zijn, toch is daar binnenin iets dat u vertelt dat het God is, en niets zal het gaan stoppen.

29 Dus zien wij dat Noach voort zwoegde aan de ark, ongeacht hoeveel wetenschappelijk bewijs er was dat het niet zo was en dat er geen regen was. En hij geloofde het hoe dan ook, omdat hij het Woord van de Here had gehoord.

30 En geloof is daar plechtig op gebaseerd, op ZO SPREEKT DE HERE.

31 Mozes, nog een beroemde, knappe man, die werd opgewekt, geboren in de wereld voor een bepaald groot werk van God. En hij probeerde dit doel te bereiken door zijn wetenschappelijke handelingen. Ons is geleerd en door de geschiedenis verteld, dat hij een groot militair leider was, en het enige wat hij wist te doen, was doden. Hij was zo knap dat hij de knappe Egyptenaren wijsheid kon leren. In heel zijn wijsheid en bij alles wat hij wist, faalde hij toch, hij faalde jammerlijk om te bereiken wat God voor hem in gedachten had om te doen. En bij het zien van zijn mislukking, doordat hij de Egyptenaar had doodgeslagen en hem in het zand had verborgen, en bij het horen van de berisping van zijn broeder, of de vraag: "Wilt u ons doden zoals u de Egyptenaar doodde?" – door dit voorval vluchtte Mozes de woestijn in; een weggelopen profeet.

32 Na veertig jaren in de woestijn had God hem van elke opleiding ontdaan: van de dingen van de wereld naar de gezindheid van God; nam al zijn doctorsgraden en alles van hem weg, tot Hij in zijn hart kon werken.

33 Toen Hij het materiaal ongeveer gereed had, zag Mozes op een dag, terwijl hij achter in de woestijn schapen aan het hoeden was langs een oud, welbekend pad, een boom in brand staan.

34 Mozes, die een wetenschapper was, benaderde het nooit op de wijze van een geleerde. Als u wilt opmerken, wanneer hij een wetenschapper was geweest, zou hij gezegd hebben: "Nu, ik zal een paar bladeren van die boom afhalen en ze naar het laboratorium brengen om te ontdekken waarmee ze besproeid waren en de reden waarom ze branden en niet opbranden." Als hij dat had gedaan, was hij nog niet gereed geweest.

35 Maar wat hij deed, was, dat hij naderbij kwam en zijn schoenen uitdeed, neerknielde en ertegen begon te spreken, omdat hij wist dat het bovennatuurlijk was. Daar vandaan kwam het Woord van de Here, zeggend: "Ik heb het gekerm van Mijn volk gehoord en Ik gedenk Mijn Woord. Ik zend u er heen om hen te bevrijden."

36 Nu, soms roept God Zijn man in het pad van zijn plicht om dingen te doen die absoluut belachelijk zijn voor het natuurlijke verstand. Hij laat hen iets doen wat totaal het mikpunt van spotternij wordt. Bijvoorbeeld, wat als Mozes had gefaald als jongeman van veertig jaar, een militair, met zijn voet op de troon, met alle legers van Egypte onder zijn controle? En faalde erin dat te doen, en hier gaat hij de volgende morgen naar Egypte, na deze Engel in het struikgewas te hebben ontmoet, met niets anders in zijn hand dan een oude kromme stok uit de woestijn, met zijn vrouw zittend op een ezel en Gersom op haar heup, en misschien hing de witte baard tot op zijn middel. Hij was tachtig jaar oud. Zijn kale hoofd glom in de zon, en met een stok in zijn hand, zijn ogen hemelwaarts gericht en een glimlach om zijn mond.

     Iemand kon gezegd hebben: "Mozes, waar ga je heen?"

     Zei: "Ik ga naar Egypte om het over te nemen."

37 Wanneer hij het niet kon doen met een leger, hoe gaat hij het doen met een kromme stok? "O, man, je hebt je verstand verloren. Je bent niet goed bij je hoofd."

38 Het was een eenmansinvasie. Maar de zaak was dat hij het deed, omdat het een woord van de Here was. En Mozes was vastbesloten, ongeacht wat zijn eigenaardigheden waren. God was met hem, en Hij is meer waard dan alle eigenaardigheden.

39 Als mannen en vrouwen dat vanavond slechts konden bedenken, dat het Woord van de Here waarheid is! Er is niets anders. Heel de eeuwigheid draait om het Woord. "Niet één woord", zei Jezus, "zal voorbijgaan. Hemelen en aarde zullen voorbijgaan, maar dit niet."

40 Mozes ging erheen. En hij was zeer volhardend toen hij zijn staf neerwierp en die in een slang veranderde.

41 Toen trof hij nabootsers aan. Die hangen nog steeds rond langs het pad van God; iemand die probeert iets na te bootsen. En de nabootsers kwamen eraan om er een show van te maken, wierpen hun stokken neer.

42 Mozes wist tot Wie hij gesproken had. Hij wist in Wie hij geloofd had, en hij was overtuigd dat Hij in staat was te bewaren hetgeen hij Hem toevertrouwde tot op dat uur. Mozes stond stil. Toen at de slang van Mozes de slang van de tovenaars op.

43 En ons wordt geleerd dat diezelfde zaak zich opnieuw zal herhalen, misschien niet op dezelfde manier, maar het zal zich herhalen in de laatste dagen. "Want zoals Jannes en Jambres Mozes tegenstonden, zo zullen zij de Waarheid tegenstaan."

44 Mozes was volhardend, want hij had een werk te doen waar ZO SPREEKT DE HERE achter stond: "Ik zal met u zijn."

45 Op een dag stond David voor Saul. En hij hoorde een Goliath over de heuvel aankomen, een grote reus met vingers van bijna vier decimeter lang. En een grote speer in zijn hand, de grootte van een weversboom, waarschijnlijk zes of negen meter lang, met aan het eind ervan, of punt, koper. Stel u eens voor hoe groot het hoofd van die man moet zijn geweest, het moet de grootte van een wastobbe zijn geweest, met daarboven een grote helm, vijf centimeter dik, helemaal bedekt met koper. En hij daagde de legers van God uit! En hij sprak dit in Davids aanwezigheid.

46 En David was een klein, roodharig mannetje, kleine kerel, waarschijnlijk wat gebogen schouders. De Bijbel zei dat hij rossig was, een kleine knaap. Had nooit een training gehad in duelleren met speren, en dergelijke. Maar hij had daar achterin de woestijn schapen gehoed, en er kwam een leeuw en die greep een van zijn lammeren en hij ging hem achterna en doodde hem met een katapult. We zien dat een beer hetzelfde probeerde te doen en David overwon hem.

47 En toen zei David: "Willen jullie dat verdragen en die onbesneden Filistijn toelaten de legers van de levende God te honen?" Hij maakte zijn broers beschaamd, terwijl zij zeiden dat hij ondeugend was en was gekomen om de strijd te zien. Maar er was iets in David waardoor hij wist dat hij meer dan overwinnaar was. Dus zei hij: "Als jullie bang zijn hem te bevechten, zal ik hem gaan bevechten."

48 Toen generaal Saul dit te horen kreeg, deed Saul hem zijn wapenrusting aan, maar dat wilde hem niet passen. Hij ontdekte dat zijn kerkelijk gewaad een man van God niet paste. En het ding werkte niet. Hij wist niet wat hij ermee moest doen. "Dit, dit heb ik nooit beproefd. Ik weet hier niets over, een bachelorstitel enzovoort. Haal dat ding van mij af en laat mij gaan op de wijze zoals God mij verlossing geeft. Laat mij gaan met een slinger."

49 "Wel," zeiden ze, "hij is een krijgsman vanaf zijn jeugd, en jij bent nog maar een jongeling."

50 Hij zei: "Ik ben ruimschoots tegen hem opgewassen. Laat me gaan." En ongeacht hoe groot de reus er uitzag en hoe onwerkelijk het scheen te zijn, David was volhardend dat die onbesneden Filistijn de legers van de levende God, die hij vertegenwoordigde, niet zou verslaan.

51 O, als we maar meer Davids in dit leger hadden, als we meer mannen hadden die overtuigd zouden standhouden, volhardend in het geloof dat eenmaal aan de heiligen werd overgeleverd!

52 Nog een man, Simson, zeer volhardend. Hij werd als Nazireeër geboren.

53 Een Nazireeër betekent "afgezonderd voor het Woord". Wat een prachtige zaak zou het vanavond zijn als alle Christenen Nazireeërs zouden zijn voor de Heer; niet afgezonderd voor geloofsbelijdenissen, maar voor het Woord. Christus is dat Woord. Afgezonderd voor het Woord!

54 Hij had zeven haarlokken die over zijn rug naar beneden hingen, wat het teken was dat hij was afgezonderd.

55 En toen moest hij op een dag, buiten in de vlakke velden, het hoofd bieden aan duizend Filistijnen, zonder iets in zijn hand om mee te vechten. Deze Filistijnen waren mannen die als een koperen muur kwamen opzetten; grote, zware helmen over hun hoofden, grote wapenuitrustingen voor zich houdend, en schilden, beukelaars enzovoort aan, om elke kogel af te weren; waarschijnlijk met een helm van twee en een halve centimeter dik op hun hoofd.

56 Simson had niets, maar hij kon nog steeds voelen dat de belofte die God deed boven zijn hoofd hing. Met andere woorden, hij kon de zalving nog steeds voelen. Hij wist dat God met hem was, want hij voelde die lokken over zijn schouders hangen. Hij greep naar wat in zijn... kon vinden, en het was een kaakbeen van een ezel. En hij stond daarmee in zijn hand en hield hardnekkig vol dat het niet het kaakbeen of zijn eigen arm was, maar dat het de kracht van de Here zou zijn. En de kracht van de Heer kwam op hem, en hij versloeg met dat kaakbeen duizend Filistijnen.

57 Hoe deed hij dat? Dat oude, broze, door de woestijn gebakken kaakbeen – als je het tegen een rots sloeg, zou het uit elkaar barsten – en dan op de helmen die deze Filistijnen droegen, die naar beneden hingen met zijkanten waarop grote kleppen waren bevestigd die over hun schouders reikten, twee en een halve centimeter dik, en van koper. Hij stond met dit kaakbeen en sloeg er duizend neer. Er staat: "De Geest des Heren kwam op hem." Hij was volhardend.

58 Op een dag rende een leeuw achter hem aan en hij had niets in zijn hand. Maar de Geest des Heren kwam op hem, zijn lokken hingen nog steeds op zijn schouders, en hij verscheurde de leeuw met zijn handen. Hij was zeer volhardend, omdat hij wist dat Gods belofte met hem was. Hij was in staat elk ding te volbrengen, want Gods belofte was met hem om hem te bevrijden.

59 Johannes was zo zeker! Johannes de Doper, toen hij geboren was, wist hij – nadat hij oud genoeg was geworden om het te begrijpen, ongeveer negen jaar oud – dat hij diegene moest zijn. Zijn vader was een priester. Gewoonlijk volgen zij de vader op. Maar hij doorliep niet de scholen en seminaries, want hij wist dat zijn werk te belangrijk was. Hij moest de Messias aankondigen. We weten dat de engel dit gezegd had.

60 Hij wist dat hij in de Schrift vertegenwoordigd was als: "De stem van één die roept in de woestijn: 'Bereid de weg des Heren'!" Hij wist ook dat Maleáchi vierhonderd jaar daarvoor had gezegd: "Ziet, Ik zend Mijn engel voor Mijn aangezicht." Nadat hij de woestijn was ingegaan, kreeg hij zijn scholing van God, niet van een theologische hogeschool waar zijn vader vandaan was gekomen.

61 Doch hij had een belangrijke taak. Hij moest de Messias aankondigen, en hij moest weten welk soort teken de Messias zou volgen. Toen werd hij het op een dag gewaar, terwijl hij tot de mensen stond te prediken, en hij zei: "Er staat er nu Eén midden onder u, Die u niet kent, Wien ik niet waardig ben Zijn schoenriemen te ontbinden, Hij zal u dopen met de Heilige Geest en Vuur." Hij was zo zeker van zijn positie, hij was zo zeker van zijn bediening, dat hij zei: "Hij staat hier nu ergens onder van u!" Hij was niet bevreesd om het in het aangezicht van Farizeeën en Sadduceeën en soldaten, en wie ook meer, te zeggen. Sommigen van hen hadden al duizenden jaren naar Hem uitgekeken, maar hij zei: "Hij staat temidden van u." Niemand kon hem ervan afbrengen. Hij hield hardnekkig vol. Hij was volhardend tegenover iedereen. Ja.

62 Dit Griekse vrouwtje had ongetwijfeld over Hem gehoord, over Jezus gehoord, de grote opwekking. Een jonge Profeet Die uit Galiléa vandaan kwam, uit Nazareth, en grote tekenen en wonderen toonde. Zij had van Hem gehoord en "geloof komt door horen". Deze Syro-Fenicische vrouw was een Griekse. Geloof vindt bronnen die anderen niet zien. Toen zij hoorde, geloofde zij. Ze had misschien over een buurmeisje gehoord die genezen werd van epilepsie, wat het kind had, en misschien hadden ze gehoord dat dit geval van epilepsie genezen werd. Dus haar dochter had genezing nodig, en ze had gehoord dat Jezus het kon doen.

63 Want Hij was Gods Woord vleesgemaakt! Johannes 1: "In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. En het Woord werd vleesgemaakt en heeft onder ons gewoond. Gisteren, heden en voor eeuwig Dezelfde!" Hij was daar om de beloften van God voor Zijn dag te openbaren.

64 Hij is vanavond hier om elke belofte die God voor dit tijdperk deed te betuigen en te openbaren. Hij is hier om dat te doen. Hij was in de dagen van de profeten. Hij was in Mozes, Hij was in David, Hij was in Elia, Hij was in de overigen van hen, om Gods belofte van dat tijdperk te openbaren. God heeft Zijn Woord aan elk tijdperk toebedeeld, en Hij zendt een profeet, en het Woord komt tot de profeet en zet het op orde, en dat is precies wat Hij door alle tijdperken heen heeft gedaan. En Hij is God en verandert niet. Jezus Christus is die Profeet vanavond Die midden onder ons staat. Hij is Degene hier in de vorm van de Heilige Geest, Die alles weet en elk ding kan openbaren wat Hij verlangt te doen.

65 Zij geloofde dit, ongeacht hoeveel mensen het niet geloofden.

66 Geloof vindt een bron waarover andere mensen niets weten. Wanneer iemand geloof in God heeft gekregen, heeft hij houvast op iets wat hij niet kan verklaren. Het is iets waar hij houvast op heeft gekregen. Hij kan het niet voortduwen, of ermee schuiven, of eraan trekken. Daar is Hij voor nodig. Dat is de manier waarop geloof is, wanneer een mens echt geloof in God heeft, vindt het die bron die anderen niet zien.

67 Zijn Woord is een zwaard. Dat zei de Bijbel. Als u een verwijzing wilt, het is Hebreeën 4:12, zoals ik de tekst heb opgeschreven. De Bijbel zei: "Het Woord van God is scherper dan een tweesnijdend zwaard." Dit zwaard moet gehanteerd worden door een hand van geloof. Een hand van theologie zal niet werken. Het moet een hand van geloof zijn, getraind in geestelijke dingen, die God kent.

68 Misschien zou ik dit opnieuw mogen zeggen. Hoe gelooft u dat Jezus neerkeek op de toehoorders en hun gedachten gewaar werd? Omdat Hij het Woord was. Laten we de rest van het Woord hier aanhalen. "Scherper dan een tweesnijdend zwaard, een Onderscheider van de gedachten en overleggingen van het hart." Hij was het Woord. Daarom kon Hij de gedachten die in hun hart waren, onderscheiden.

69 Gisteravond, toen wij "Zoals het was in de dagen van Sodom" namen, lieten we die Man zien Die daar stond en het vlees van een kalf at, de melk van een koe dronk, en brood met boter at. Stond daar te eten in kleding zoals u en ik, met Zijn rug naar de tent gekeerd, en werd gewaar waar Sara in de tent aan dacht. Geen wonder dat Abraham Hem Elohim noemde, "de Algenoegzame, de in Zichzelf bestaande", Elohim.

70 Jezus zei: "Zoals het was in de dagen van Sodom, zo zal het zijn bij de terugkeer van de Zoon des mensen." Het zal dezelfde zaak zijn. "In de dagen," hebt u opgemerkt, "daar in Sodom"? In Lukas 17:15 [Lukas 17:26–31 – Vert] wordt gezegd: "Zoals in de dagen van Sodom, zo zal het zijn bij het komen van de Zoon des mensen, wanneer de Zoon des mensen geopenbaard wordt." In de dagen dat de Zoon des mensen wordt geopenbaard zoals Hij bij Sodom was; datzelfde zal plaatsvinden.

71 We zien dat het vuur gereed is, de naties zijn gereed, de evangelisten zijn naar hun plaatsen gegaan, en elke gave is op orde gezet. Geen wonder dat wij vasthoudend zouden moeten zijn! Geen wonder dat we volhardend zouden moeten zijn! Wij moeten een doel voor God bereiken, dat is: van alle denominaties de bruid van Jezus Christus eruit roepen; uit alle volkeren, een afgezonderd volk voor God.

72 Deze Griekse had deze woorden gehoord. Zij geloofde het. Ze had veel hinderpalen, maar haar geloof had er niet een. Geloof kent geen hinderpalen. Haar geloof had geen hinderpaal. Zij wel, maar haar geloof niet. Je mag hinderpalen hebben, maar als je geloof hebt, kent het geen nederlaag. Het is positief. Laten we een ogenblikje naar enige van haar hinderpalen kijken.

73 Enigen van hen konden gezegd hebben: "Bedenk dat je van een ander ras bent. Je nationaliteit is Grieks, Syro-Fenicisch. Hij is een Jood." Met andere woorden, vandaag zou men zeggen: "Jouw denominatie zal deze opwekking niet hebben." Het maakt geen verschil of het uw denominatie is of niet. Deze vrouw gaf er niet om wiens denominatie het was. Zij was een menselijk wezen dat door God geschapen was en ze had een nood, en ze had geloof en ze was van plan het te krijgen. Of haar denominatie samenwerkte of niet, het maakte voor haar geen verschil. Zij ging er op af.

74 Ze kon nog een criticus gehad hebben die op haar pad was gekomen, die zei: "O, de dagen van wonderen zijn voorbij. Wij hebben geen wonderen meer." Dat kon een Jood geweest zijn, nadat ze in dit land was gekomen waar Jezus was, daar in Galiléa: "Dagen van wonderen zijn voorbij. Zoiets is er niet." Toch bleef ze volhouden. Ze was volhardend. De denominationele barrière stopte haar niet, noch iemand van hen die geloofden dat de dagen van wonderen voorbij waren. Zij wist beter. Allereerst had zij iets binnenin haar dat haar vertelde dat zij zou krijgen waarom zij vroeg.

75 O mensen, als u dat vanavond slechts in uw hart kunt vasthouden, dat God hier is om u de wens van uw hart te schenken! Als u aan Zijn voorwaarden zult voldoen, kan niets standhouden.

76 Misschien kwam er een stel vrouwen naar haar toe die zeiden: "Kijk, zuster Lydia," of hoe haar naam ook geweest mag zijn, "begrijp je dat jouw man je zal verlaten als je dit doet?" Ongetwijfeld had zij haar man lief, maar zij kon dat wat in haar was niet vervloeken of zegenen. Iets vertelde haar dat haar dochter stervende was aan epilepsie en dat zij naar Jezus moest gaan, en dat wanneer zij daar gekomen zou zijn er iets zou gebeuren, echtgenoot of geen echtgenoot.

77 Misschien hebben enigen van hen gezegd: "Wel, wat ga je met dit gekwelde kind doen als het mislukt?" Maar zij wist dat het niet zou falen. Iets binnenin haar vertelde haar dat het niet kon falen. Als Hij ooit God was, blijft Hij nog steeds God. Het kan niet falen. Daarom bleef zij steeds volhardend.

78 Dan mochten enigen van hen gezegd hebben: "De kring waartoe je behoort in de maatschappij zal om je lachen." Lachen of niet, dat maakte haar niets uit. Iets was binnenin haar! Zij bleef volhardend.

79 Enigen van hen hebben wellicht gezegd: "Je zult je kerk worden uitgezet." Uitgezet of niet uitgezet, zij was onderweg, iets trok haar naar Jezus! Niets zou in haar weg gaan staan, geen obstakels. Zij was volhardend. Niets stond haar in de weg.

     Tenslotte arriveerde zij waar Hij was.

80 Veel mensen denken: "Wanneer je slechts komt waar Hij aanwezig is, dan is alles voorbij." Dat is verkeerd. Hij kan vanavond hier in dit gebouw komen en Zich na tweeduizend jaar levend vertonen door de dingen te doen die Hij beloofde in deze dag. Hij deed het gisteravond. Hij doet het elke avond. Hij doet het overal. Hij bewijst dat Hij nog steeds leeft. En u zou in Zijn tegenwoordigheid kunnen zijn, maar dat is het niet. Nee. Soms ontmoet je moeilijkheden wanneer je in Zijn tegenwoordigheid komt. Zij had het.

81 Toen zij aankwam, zei Jezus dat Hij niet tot haar ras gezonden was. Diegene tot Wie zij gelovig kwam, wees haar af. Dit is een les. Juist Degene Die... Zij was door al deze poorten van verdriet, teleurstelling, en alles heengegaan om daar te komen, doordat iets haar aan de binnenkant dreef en haar vertelde te gaan, en toen zij daar bij Hem kwam, wees Hij haar botweg af. En bovendien zei Hij dat haar ras niets anders was dan een troep honden. "Het is voor Mij niet betamelijk het brood van de kinderen te nemen en het aan u, honden, te voeren."

82 Wat als Hij de Pinkstermensen "honden" zou hebben genoemd? My, ik weet niet wat er gebeurd zou zijn. Wat als Hij gezegd had: "Methodistenhonden, Baptistenhonden"? Naar mijn mening zou u zijn teruggegaan en zou u uw voorganger verteld hebben dat hij toch gelijk had; het was niets met deze Kerel. Maar als u een houvast hebt gekregen en iets kreeg houvast op u, dan zal het anders zijn.

83 "Ik ben niet gezonden tot uw ras van honden. Het is onbetamelijk voor Mij om het brood van de kinderen te nemen en het aan u te geven. Ik ben niet tot u gezonden. Uw opwekking, uw genootschap ondersteunt dit niet, en Ik ben niet tot u gezonden. En het past Mij niet Mijn tijd aan u te besteden, omdat u niets dan honden bent. En waarom zou Ik Mijn tijd aan u verkwisten?" Wat een teleurstelling zou dat voor een vrouw geweest zijn die geen geloof had, die niet vastbesloten was. O, als de gemeente dit slechts kon zien! Maar zij hield nog steeds aan.

84 Zij was geen kasplantje dat vertroeteld moest worden, één van die soorten die u helemaal moet besproeien om de insecten er vanaf te houden. Een goede gezonde plant, daar kan geen kever bij komen, die zit vol gezondheid.

85 En een goed wedergeboren geloof in God, een echt onvervalst Heilige Geest geloof, zal door niets de mond gesnoerd kunnen worden. Dat lukt niet. Het is volhardend. Het gaat naar de bestemming die God het heeft beloofd. Niets zal het kunnen afwenden. Het gaat hoe dan ook. Ja, zij was geen bastaard.

86 Alles wat we vandaag hebben, is verbasterd. Men spreekt over verbasterd graan, ik zie het hier buiten op de reclameborden. Het is waardeloos. Het doodt mensen. Kijk naar wat Reader's Digest [Het Beste – Vert] zei: "Als vrouwen het blijven eten, wat gebeurt er dan? Zij zullen over twintig jaar hun baby's niet meer krijgen. Zij zullen niet in staat zijn geboorte te geven aan hun kinderen." Het breekt het af, zodat kanker een houvast krijgt. O, alles, de hele zaak is wormstekig. Dit verslaat stellig de wetenschap wat evolutie betreft.

87 Jezus zei: "God zei in den beginne: 'Laat elk zaad voortbrengen naar zijn aard.'" Neem verbasterd graan en kruis het en plant het; plant datzelfde zaad volgend jaar, u krijgt niets. U kreeg een beter uitziend graan, maar u hebt helemaal niets. Men heeft alles in de wereld verbasterd.

88 Neem een muildier, of neem een mannetjesezel en kruis die met een merrie, dan krijg je een muildier, maar dit muildier kan zichzelf niet voortplanten. Hij is het meest onwetende ding hier op aarde. Ik heb hier heel mijn leven met ze gereden; je zult... hij wacht af tot op de laatste minuut voor hij sterft om je te schoppen. Hij weet niets. Je kunt hem niets leren.

89 Wanneer je tegen hem praat, is hij net eender als heel wat zogenaamde Christenen met die uitstekende oren: "Ia? Ia?" Ze weten zelfs niet... balken en weten niet waarover zij balken. "Dagen van wonderen zijn voorbij. Er bestaat niet zoiets als genezing." Maar wanneer je een fijn... Hij weet niet waar hij vandaan komt. Hij weet niet wie papa of mama is.

90 Maar een zuiver, rasecht paard weet wie zijn papa was, wie zijn mama was, wie zijn grootvader, overgrootvader, bet- over- over- over- was, helemaal terug, hij weet waar hij vandaan komt.

91 Evenzo weet een echte wedergeboren Christen waar hij vandaan komt. Zijn oorsprong lag niet bij John Wesley, Luther, of iemand anders. Het begint op de Pinksterdag, toen God Zelf onder Zijn mensen kwam. En Hij is het Woord gemanifesteerd. U kunt hem het Woord voorhouden en hij zal "Amen!" zeggen.

92 De ander zegt: "Ik weet daar niets over." Ziet u die verbasterde ezel? Kijk, hij weet niet waar hij heengaat, hij weet niet waar hij vandaan komt. Hij is in een vreselijke toestand.

93 Die vrouw was niet dat type. Zij was geen bastaardplant. Zij had een houvast op iets gekregen. Je hoefde haar niet te vertroetelen en te besproeien en te zeggen: "Nu, lieverd, alsjeblieft, laat me nu zo vrij zijn je te vragen. Je zou mee moeten komen." Helemaal niet. Niemand. Elk ding dat haar probeerde te hinderen.

94 Een echte Christen vecht voor zijn positie. Hij moet alleen staan, hij en God, en hij vecht voor elke centimeter grond, dus u hoeft hem niet als een kind te behandelen.

95 Dat is vandaag met de Pinksterkerk aan de hand: we hebben Pinksterbaby's gekregen die besprenkeld en besproeid zijn met dit en dat en nog wat, tot het is uitgelopen op een troep bastaards. Wat wij vandaag nodig hebben is een huisreiniging vanaf de preekstoel tot en met de koster, en een nieuwe start; en laat wat onvervalst geloof in de mensen geboren worden. Jazeker.

96 Nee, zij was geen bastaard zoals een zogenaamde oogst van gelovigen vandaag is. Wat deed zij? Zij gaf toe dat Hij gelijk had, het Woord.

97 En geloof erkent altijd dat het Woord juist is. Amen! Als uw geloof niet elk woord van Gods Woord bekrachtigt met een amen, is er iets fout met uw ervaring. De Bijbel zei: "Hij is gisteren, vandaag en voor eeuwig Dezelfde." Als het daarop geen amen zegt, dan is er iets verkeerd. Jezus zei: "De werken die Ik doe, zult gij ook doen." Als het daarop geen amen zegt, dan is er iets fout. Als het niet elk woord van Gods belofte bekrachtigt met een amen, is er iets verkeerd.

98 Zij gaf toe dat Hij juist was. Ze gaf toe dat ze niets meer dan een hond was. Maar zij ging achter de kruimels aan.

99 Zo zouden wij niet zijn. O nee. Wij moeten van een stoel worden voorzien en: "Als ze mij de eerste avond niet bedienen, ga ik de volgende avond niet terug."

100 Nu kijk, o, hoe anders was zij. Achteruit gezet en teruggeduwd, genegeerd, eruit gezet, wat het ook was, was zij volhardend! Zij was volhoudend, volhardend. Iets binnenin haar vertelde haar dat zij het zou krijgen, ongeacht hoe lang zij moest wachten, wat zij moest doormaken. Ze zou het hoe dan ook krijgen. Zij ging achter de kruimels aan. Zij verlangde geen volledig diner. Ze zei: "De honden eten de kruimels onder de tafel van de meester."

101 Dat is de manier om het te doen. Neem niet de voornaamste plaats in; neem de plaats achteraan. Doe niet... Wees eenvoudig de geringe persoon. De weg omhoog is altijd omlaag. "Wie zich vernedert, zal verhoogd worden. Wie zich verhoogt, zal vernederd worden." De weg omhoog is altijd omlaag.

102 Bedenk dat zij nooit een wonder had gezien. Ze was een heidense, maar ze had geloof.

103 Ze was zoiets als de hoer Rachab. Ze zei tegen de spionnen... Ze zei niet: "Wacht tot ik zie hoe Jozua zijn haar kamt. Hoe zien uw generaals er allemaal uit? Of wat voor soort zwaarden gebruiken ze? Welke instrumenten hebben ze? Wat voor soort oorlogsvoering?" Ze zei: "Ik heb gehoord dat God met u is. Dat is goed genoeg voor mij. Ik verlang genade." Zij geloofde.

     "Geloof komt door horen, en horen van het Woord van God."

104 Let op: "Door dit te zeggen, door dit te zeggen", zei Jezus, omdat zij bleef volharden in het komen.

105 Nu, eerst noemde zij Hem "Zoon van David". Nu als... Zij had als een heidense geen recht op Hem als de Zoon van David. Maar toen ze zei: "Heer"; Hij was haar Heer, maar niet ook Zoon van David.

106 Zij had de juiste benadering tot Gods gave. En de enige manier om ooit iets te ontvangen, is om met de juiste benadering te komen. Zij was de eerste heidense waaraan ooit een wonder werd verricht. Geloof erkent dat het Woord waar is, het is nederig en eerbiedig. En hetzelfde geldt vandaag, wees gewillig elk deeltje ervan – wat het ook is – te nemen; "als ik er maar kom".

107 Hebt u er ooit op gelet dat Martha in de tegenwoordigheid van Jezus bleef volharden? Toen Martha naar buiten kwam, hoewel zij een broer had die Hem liefhad, hoewel zij haar huis geopend en de kerk verlaten had, enzovoort, en Lazarus en Hij vrienden waren; en Lazarus dood in het graf lag en daar al vier dagen in lag, aan het ontbinden was. De neus was ingevallen, het vlees kwam los van zijn beenderen. Hij was dood.

108 Ik sprak eens met een vrouw die tot een ander geloof behoort, dat gelooft dat Hij niet meer was dan een gewone profeet of een goede man.

109 Ik wil toegeven dat Hij een profeet was. Maar Hij was meer dan een profeet, Hij was de God van de profeten. Alles wat de profeten waren, was in Hem, plus God, en dit alles tezamen vormde Hem.

110 Wij gingen er op een avond heen, ze zei: "Als ik het u bewijs, meneer Branham!" Ze zei: "Ik heb alleen één fout in uw Boodschap gevonden."

     Ik zei: "Ik hoop dat de Here slechts één fout bij mij vindt."

111 Ze zei: "U schept teveel op over Jezus." Ze zei: "U... u maakt Hem God."

112 Ik zei: "Hij was God. Als Hij God niet was, was Hij de grootste verleider die de wereld ooit heeft gehad."

     Ze zei: "U maakt Hem Goddelijk."

     Ik zei: "Hij was Goddelijk."

     "O," zei ze, "Hij was een goede man."

113 Ik zei: "Hij was meer dan een goede man. Hij was God. Hij was Goddelijk."

     Ze zei: "Ik zal u met uw eigen Bijbel bewijzen dat Hij niet Goddelijk was."

     Ik zei: "Hoe kunt u dat?"

114 Ze zei: "In het Evangelie van Johannes, het elfde hoofdstuk, toen Jezus naar het graf ging om Lazarus op te wekken, zei de Bijbel: 'Hij weende.'"

     En ik zei: "Is dat uw Schriftgedeelte?"

     "Ja."

     Ik zei: "U mist..."

     Ze zei: "Hoe zou Hij kunnen wenen en Goddelijk zijn?"

115 Ik zei: "Hij was zowel Mens als God. Dat was een Mens Die weende, jazeker. Ik wil toegeven dat het een Man was Die weende. Maar toen Hij naast het graf stond en Hij Zijn kleine, zwakke lichaam oprichtte en zei: 'Lazarus, kom tevoorschijn', en een man die al vier dagen dood was op zijn voeten stond en weer leefde, was dat meer dan een Man." Jazeker.

116 Bederf kende zijn meester. De ziel kende zijn Schepper. En hij was op een vierdaagse reis ergens; ik weet het niet, u evenmin. Maar hoe het zij, toen Hij sprak, kwam hij tevoorschijn. Amen. Dat was meer dan een Man.

117 Hij was een Mens toen Hij die avond neerdaalde van de berg nadat Hij honger had gekregen; kwam eraan en keek naar de bomen om iets eetbaars te vinden, keek naar een boom, en toen de boom geen vruchten had, vervloekte Hij de boom. Hij was een Man toen Hij honger had. Maar toen Hij vijf broden en twee vissen nam en vijfduizend voedde, en zeven korven vol restanten liet ophalen, was dat meer dan een Man. Zo is het.

118 Hij was een Mens toen Hij daar die avond op het water in het achterdeel van een schip neerlag. Er was kracht van Hem uitgegaan na de hele dag prediken en zieken genezen; er was kracht van Hem uitgegaan, door de mensen, omdat Hij de gedachten in hun hart onderscheidde. En tienduizend duivels van de zee zwoeren dat ze Hem die nacht zouden verdrinken. Dat oude scheepje daarginds danste als een flessenkurk op en neer. De duivel zei: "Nu heb ik Hem." En het leek of het einde gekomen was. Maar toen Hij eenmaal gewekt was, overeind kwam en Zijn voet op de reling van de boot zette, en omhoog keek en zei: "Zwijg, wees stil!" en de winden en de golven Hem gehoorzaamden, was dat meer dan een Mens. Dat was God!

119 Hij was een Man toen Hij aan het kruis om genade riep, waar. Toen Hij om drinken riep en ze Hem azijn gaven, was dat een Man. Toen Hij stierf, bloedend, het uitroepend, gekruisigd, genageld aan een kruis, was Hij een Man. Maar op Paasmorgen, toen Hij de zegels van het graf verbrak en weer opstond, en zei: "Ik ben Hem Die dood was en voor eeuwig leef", was dat meer dan een Man. Het was God in een Man, Zijn Zoon.

120 Geen wonder dat Martha, met dit begrip, volhardend was in de tegenwoordigheid van Jezus. Zei: "Als U hier was geweest, zou mijn broeder niet gestorven zijn. Maar zelfs nu, wat U God ook vraagt, God zal het U geven."

121 O, als wij vanavond alleen maar die woorden in ons hart krijgen! "Ik weet dat ik in een rolstoel zit. Ik weet dat ik kanker heb, een hartkwaal heb, wat het ook is. Ik weet dat de dokter zegt dat mijn laatste uur geslagen heeft. Maar zelfs nu, Heer!" Wat u God ook vraagt, Hij zal het doen. En Hij zit aan de rechterhand van Zijn Majesteit om voorspraak te doen op onze belijdenis. Wees precies zo volhardend als Martha was.

122 Het leek of Hij haar had afgewezen. Hij werd geroepen, en Hij ging niet. Opnieuw geroepen, en Hij ging niet. Tenslotte, vier dagen na zijn begrafenis, is Hij er. Maar zij was nog steeds volhardend. Zij had een houvast op iets. Zij had Zijn werken gezien en zij wist dat dat God was. Zij bleef volharden. Zij had gekregen waarom ze gevraagd had.

123 De Sunamitische vrouw was in de tegenwoordigheid van Elia volhardend. O, de baby was dood en lag op zijn bed. En Elia probeerde een gezalfde staf te nemen en Gehazi te zenden om die op het kind te leggen. Maar haar geloof was niet in de staf, het was in de profeet. Zij wist dat God in die profeet was, want zij had gezien dat de woorden die hij sprak, kwamen te geschieden. Hij was een betuigde profeet, en zij wist dat wat hij zei van God kwam. En ze zei: "Zo waar uw ziel leeft, ik verlaat u niet totdat ik heb uitgevonden waarom." En zij bleef bij hem. Zij was volhardend tot ze kreeg waarom ze gevraagd had.

124 Het doet me denken aan een kleine vrouw die hier niet lang geleden uit Californië kwam, toen ik nog in Jeffersonville woonde. Het is ongeveer drie of vier jaar geleden. Zij had een tumor, en de tumor alleen woog vijftig pond. Zij moesten haar het gebouw indragen en haar achterin een plek geven. Ze wist dat ik er die avond zou zijn. Ze dacht dat ik voor de zieken zou bidden. Maar ik kwam alleen om tot het gehoor te spreken, misschien zo ongeveer wat wij vanavond hier hebben. Nadat ik klaar was met spreken... Iemand van hen had haar verteld: "Hij bidt vanavond niet voor de zieken."

125 Maar zij wilde dat er voor haar gebeden werd, ze sprak dat in haar hart, en geloofde. Ze was al eerder in de samenkomst geweest, en zei: "Ik geloof dat als broeder Branham voor mij zou bidden ik genezen zou zijn." En die avond leidden twee of drie diakenen haar door het gebouw en kwamen door de zijdeur van het gebouw naar buiten, brachten haar naar de achterkant, en legden haar bij de deur neer.

126 En ik begon met Billy Paul via de achterkant naar buiten te lopen. Zij greep me zo bij mijn broekspijp en zei: "Broeder Branham," zei ze, "ik heb steeds geloofd dat als u God zou vragen, God mij zou genezen."

127 Ik legde mijn hand op haar, ik zei: "Dan, zuster, geschiede u naar uw geloof."

128 Een paar maanden later ontmoette ik haar daar in een samenkomst. Daar stond zij, met een perfecte taillemaat. De vijftig pond wegende tumor was verdwenen. Ze zei: "Ik wil hier elke vrouw in de kleedkamer tonen dat er geen enkel litteken aan mij te vinden is. Hier is mijn foto hoe ik was."

129 Wat was het? Of je nu voor de zieken zou bidden of niet, zij was volhardend. Ze was van Californië gekomen om genezen te worden en ze was niet van plan terug te gaan op een andere wijze dan genezen. Ze was volhardend.

130 Ik herinner mij dat ik hier een paar jaar geleden aan het bed van een stervende jongen werd geroepen, die leed aan zwarte difterie. En men wilde mij niet naar binnen laten gaan, omdat ik kinderen heb. De dokter zei: "U kunt daar niet naar binnen gaan, u bent een getrouwde man."

131 Ik wist dat hij Katholiek was en ik zei: "Als de jongen Katholiek was, zou u dan de priester naar binnen laten gaan?"

     Hij zei: "Ja, maar hij is... hij is niet gehuwd."

     Ik zei: "Hij bezoekt kinderen, enzovoort."

     Hij zei: "Dat is niet de vraag, meneer Branham."

132 Ik zei: "U zou een priester naar binnen laten gaan om hem de laatste sacramenten te bedienen. Dit zijn de laatste sacramenten. De jongen is stervende. Laat me naar hem toegaan."

133 Wel, tenslotte overtuigde ik hem. En hij kleedde me als een Ku Klux Klan of zoiets, van alles over elkaar heen.

134 En de oude moeder en vader stonden daar. Ik had een samenkomst verlaten, en de oude moeder en vader zeiden: "Als u wilt komen bidden, zal mijn kind leven." De jongen was ongeveer zeventien, achttien jaar oud. Had een cardiogram, een apparaat daar, van een of ander soort. Hij was al twee of drie dagen bewusteloos en hij besefte niets. De moeder en vader ontvingen mij toen ik binnenkwam. Ik knielde neer en bad een eenvoudig kort gebed des geloofs.

     Ik zei: "Meneer, gelooft u God?"

135 Hij zei: "Met mijn hele hart, het enige wat ik wil dat u doet, is om God te vragen. God zal het geven."

136 Ik zei: "Dank u, broeder, voor uw vertrouwen. Moge ik het nooit beschamen."

137 Ik legde de kleine knaap de handen op en bad: "Here Jezus, laat het geloof van deze vader en moeder zich bij het mijne voegen en vanavond voor Uw troon komen. Laat deze jongen leven en niet sterven, want wij geloven. In Jezus' Naam."

138 Stond op. En de vader reikte en greep de moeder vast, recht boven de kleine ijzeren long, of zo'n ding waarin hij moest ademen, en zei: "Moeder, is het niet wonderbaar? Is het niet wonderbaar? O, het is zo wonderbaar!"

139 En dat verpleegstertje stond daar; ze was verbaasd. Dat kapje had wel van haar hoofd willen vallen. Ze keek om zich heen, en ze zei: "Meneer, ik begrijp niet hoe u zich zo kunt gedragen, u en uw vrouw, terwijl uw zoon ligt te sterven!"

     Hij zei: "Lieverd, mijn zoon is niet aan het sterven."

140 "Wel," zei ze, "de dokter zei dat hij stervende was." Ze zei: "Dat" – welk apparaat het ook was – zei: "wanneer een hart ooit zo langzaam klopt, met deze koorts, is het nooit in de geschiedenis voorgekomen dat het ooit herstelde."

141 Ik zal nooit het geloof van die oude patriarch vergeten. Hij behoorde, geloof ik, tot de A.B. Simpson beweging. Kwam toelopen en legde zijn handen op de schouders – hij was ongeveer zestig jaar – legde zijn handen op de schouders van dit meisje en keek haar aan. Hij zei: "Lieverd, jij kijkt naar dat apparaat. Dat is alles waar jij naar weet te kijken. Maar ik kijk naar een belofte waarin God zei dat Hij het zou doen."

142 Het hangt er vanaf waar je naar kijkt. Zij waren elkaar daar aan het omhelzen en zich aan het verheugen, broeder. En hij is getrouwd en is nu een zendeling in Afrika, met twee kinderen. Waarom? Vanwege een vader en moeder die in het donkerste uur konden standhouden. Volhardend! Jazeker, volhardend! Heb geloof in God!

143 Kleine Micha was in het bijzijn van al die vierhonderd opgeleide profeten volhardend toen hij een visioen van God kreeg. Hoewel zij... Hij was totaal anders. Zij bezochten hem en vertelden hem: "Welnu, wij zullen je terugnemen in de vereniging als je gewoon hetzelfde zult zeggen als wat zij zeggen."

144 Hij zei: "Zowaar de Here leeft, ik zal alleen zeggen wat Hij mij vertelt te zeggen." En zijn visioen werd met het Woord van God onderzocht, en hij sprak zijn profetie uit, ongeacht wat ook.

145 Ze zeiden: "Wij zullen hem in de binnenste kerker werpen en hem verdrukking bezorgen, brood der verdrukking en water der verdrukking." "En wanneer zij terugkomen," zei Achab, "zal ik met hem afrekenen."

146 Hij zei: "Indien gij inderdaad terugkomt, heeft God niet tot mij gesproken." Hij was volhardend. Hij wist waar hij stond.

147 De blinde man die door Jezus genezen was, kon hen niet van hun theologie afbrengen. Ze zeiden: "Wie opende uw ogen?"

     Hij zei: "Een Man, Die Jezus van Nazareth wordt genoemd."

148 Ze zeiden: "Deze Man is een zondaar. We weten niet waar Hij vandaan komt."

149 Nu, hij gaf hun een goed antwoord. Hij zei: "U bent de religieuze leiders van vandaag. En deze Man heeft mijn ogen geopend en toch weet u niet waar Hij vandaan komt?" Hij had tamelijk goede theologie van zichzelf. Hij kon hen niet overtuigen, maar hij wist één ding: hij kon zien. En hij was niet beschaamd. Zijn vader en moeder schaamden zich om er iets over te zeggen, maar hij niet. Hij had het gezien. Hij had het gevoeld. Hij had de resultaten ervan. Iets had het hem verteld, en hij was volhardend.

150 Filippus, zodra hij had gezien – in de onderwijzing gisteravond – wat, toen hij in de tegenwoordigheid van Jezus Christus kwam, toen hij Simons... of Andréas' broeder zag... Filip-...

151 Petrus kwam in de tegenwoordigheid – die toen Simon heette – kwam in de tegenwoordigheid van Jezus. Simon was als kind onderwezen dat de Messias een profeet zou zijn. Toen hij in Zijn tegenwoordigheid kwam en Hij hem vertelde: "Uw naam is Simon en u bent de zoon van Jonas", werd hij volhardend. Hij was toen gereed. Werd het hoofd van de gemeente.

152 Toen Filippus dat zag, wist hij nog een goede Bijbellezer die de Waarheid kende. Hij was volhardend. Hij liep rondom de berg en vond hem.

153 En toen Nathanaël kwam, een man van vermaardheid, inderdaad een echte Hebreeër, een man, betrouwbare Hebreeër, echt een fijne man, onkreukbaar, hij was een groot man. Maar in de aanwezigheid van zijn priester en in aanwezigheid van hen allen, toen Jezus naar hem keek en zei: "Ziedaar, een Israëliet in wie geen bedrog is", zei hij: "Rabbi, hoe kende U mij? Ik heb U nooit eerder gezien. Hoe wist U wie ik was?"

154 Hij zei: "Voordat Filippus u riep, toen u onder de boom was, zag Ik u."

155 Hij viel aan Zijn voeten neer en zei: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God. Gij zijt de Koning van Israël." Waarom? Hij was volhardend, ongeacht wat iemand anders dacht. Hij had de Zaak waarover hij had gelezen, aangetroffen. Wat hij verwacht had in Jezus te vinden, had hij gevonden.

156 Een kleine prostituee kwam op een dag naar de bron om water te halen. Daar zat Jezus, een gewone Man, gekleed in gewone kleding, Die gewoon voedsel at en gewone taal sprak, gewone omgangstaal zoals ieder ander sprak. En zij sprak met Hem; Hij sprak tot haar. Hij ontdekte waar haar fout lag, en Hij zei: "Ga uw man halen en kom hier."

     Ze zei: "Ik heb geen man."

157 Hij zei: "U hebt het goed gezegd. U hebt er vijf gehad, en degene waarmee u nu leeft, is de uwe niet." Snel kwam dat voorbestemde zaad in haar hart tot leven!

158 Toen dit de Farizeeën trof, veranderde dit de hele zaak in duisternis. Ze zeiden: "Deze man is Beëlzebul. Hij is een waarzegger."

159 Maar zij wist dat "het Woord scherper, krachtiger is dan een tweesnijdend zwaard, en een Onderscheider van de gedachten van het hart."

160 Ze zei: "Meneer, ik bemerk dat U een profeet bent. We hebben er al vierhonderd jaar geen gehad. Ik bespeur dat U een profeet bent. Maar wij weten dat wanneer de Messias komt, Hij ons deze dingen zal vertellen."

161 Hij zei: "Ik ben Hem, Die met u spreekt." Zeker zou Degene Die het mirakel deed geen leugen vertellen. Hij was een Profeet. Zij... Hij zei: "Ik bén die Messias! Ik ben Diegene, Die tot u spreekt. Ik ben Hem."

162 Haar nu proberen te stoppen? Als iemand wel eens in het Oosten is geweest, weet u dat de mannen op straat nooit naar een prostituee zouden luisteren. Zij had helemaal geen recht van spreken. Maar proberen haar te stoppen, zou zijn als een brandend huis op een stormachtige dag; je zou het niet kunnen. Ze ging meteen de straat op, en schreeuwde: "Kom, zie een Man, Die mij de dingen vertelde die ik heb gedaan. Is dit niet de echte Messias? Hij zit nu daarbuiten bij de bron. Dat is de echte Messias. Wij hebben naar de komst van die Man uitgekeken, en daar zit Hij. Hij vertelde me deze dingen." De Bijbel zei dat de mensen geloofden vanwege het getuigenis van de vrouw.

163 Tot slot zou ik dit mogen zeggen. Daar ik hier enkele Spaanse mensen zie zitten, zou ik dit mogen zeggen. Ik was niet lang geleden in oud Mexico, in de arena daar, zo'n soort plaats. We konden niet de piste van de stierengevechten, of de grote arena krijgen, maar wij kregen daar een plaats waar verscheidene duizenden mensen bijeen gekomen waren. Broeder Espinoza, ik denk een broeder uit de Assemblies of God – u allen kent hem, van Californië – was mijn tolk.

164 De avond tevoren was er een oude blinde man over het podium gekomen, die totaal niet kon zien. Ik keek naar hem. Ik had goede schoenen en goede kleding aan. Arme oude man, haveloos, met gerafelde broek, zijn hoed was dichtgenaaid met... het leek op gevlochten touw. En hij was blind; witte baard hing naar beneden. Zijn oude, grote oude voeten, hadden wellicht al jaren geen schoenen gedragen. Onder het stof. Totaal blind. Ik keek naar hem. Ik dacht: "Mijn vader, als hij zou hebben geleefd, zou ongeveer die leeftijd hebben."

165 Ik schoof naar hem toe, en zei: "Hoe gaat het met u?" Broeder Espinoza vertaalde.

166 Ik plaatste mijn voet naast de zijne om wat uit te vinden. Er hing een klein gordijn over het podium, ongeveer vier of vijf keer zo breed als dit. Ik dacht: "Als mijn schoenen hem passen, zal ik hem mijn schoenen geven." O, zijn voeten waren veel groter dan de mijne. Ik legde mijn schouders tegen hem aan, alsof ik mijn armen om hem heen zou slaan; zijn schouders waren breder dan de mijne. Ik zag toen dat ik hem mijn jas niet kon geven. Ik dacht: "God, wat kan ik doen? Arme oude kerel, heeft waarschijnlijk geen behoorlijke maaltijd in zijn leven gehad." En daar stond hij. At daar ergens oud geworden, afgedankte tortilla's; maar toch moest hij van het beetje geld dat hij had geld uitgeven voor een vetkaars, om die op een gouden altaar van een miljoen dollar te laten branden voor zijn zonden. Te moeten leven in zo'n bijgeloof en duisternis! Ik dacht: "Wat een tijd! Hoe kan het lot zo boosaardig zijn?"

167 Ik legde mijn arm om hem heen en riep: "O God, heb genade met hem!"

168 Hij schreeuwde: "Gloria a Dios!" [Glorie aan God – Vert] En op dat moment keek ik om me heen, hij kon net zo goed zien als ik, terwijl hij over het podium liep.

169 En toen wij de volgende avond binnenkwamen, lag daar een stapel kleren en sjaals en hoeden tot een meter of meer hoog, zo langs het hele podium. Hoe zij ooit moesten weten aan wie het toebehoorde? Dacht u dat zij zich zorgen maakten? Zij kwamen die ochtend om acht of negen uur naar de kerk, geen stoelen om op te zitten, open veld, en het goot van de regen; ze leunden gewoon tegen elkaar aan. De vrouwen allemaal met hun haar neerhangend, hielden de kinderen en dingen vast. Kwamen in de stortregen om negen uur aan en ik zou er die avond niet eerder dan om ongeveer half negen of negen uur zijn. Ze wilden er zeker van zijn dat ze daar waren. Stonden daar gewoon te wachten tot ik eraan kwam.

170 Ze lieten mij aan een touwladder naar beneden zakken, achterin de arena, waar ik zo binnenkwam en naar het podium liep. Billy Paul... En een man die ik Mañana noemde, wat "morgen" betekent, was altijd zo langzaam om me op te komen halen. Daarom zei ik: "Kom morgen op tijd, u hebt het vanavond verknoeid." Dus hij bracht mij daarheen en hij liet mij afdalen, en ik kwam het podium op.

171 Broeder Jack Moore, velen van u kennen hem, hier even verderop uit Shreveport; hij was bij mij, en broeder Espinoza, en verschillende broeders. Toen wij daar dan op het podium stonden, kwam Billy. Ik hoorde daar een groot gedruis, heel ver weg, er waren duizenden en duizenden die daar bijeen waren.

172 Billy zei: "Pa, u zult iets moeten doen. Die kleine Spaanse vrouw daar," zei hij, "heeft een dode baby in haar armen." Zei: "Die baby stierf vanmorgen vroeg, zeggen ze. En Mañana deelt die gebedskaarten uit en hij zei dat hij geen gebedskaart meer had, en ik heb er ook geen een." Hij zei: "En ze is vastbesloten om die baby in de gebedsrij te brengen." Zei: "We hebben er ongeveer vierhonderd klaarstaan voor gebed."

173 Ik zei: "Wel, zorg ervoor dat zij daar achteraan blijft. Want als zij naar voren komt, zal iedereen daarmee beginnen." En ik zei: "Dat kunnen wij niet doen. Vertel haar om misschien morgen in de gebedsrij te komen. We zullen hier morgen toch zijn om haar een gebedskaart te geven."

174 Hij zei: "Gaat u er maar naartoe en probeer het." Zei: "Ik heb daar driehonderd zaalwachters die haar zelfs niet kunnen tegenhouden en ze weegt nog geen negentig pond." En zei: "Je kunt haar niet tegenhouden. Ze rent tussen je benen door, springt over hun schouders, en van alles, met deze dode baby."

175 En ik zei: "Broeder Jack," ik zei: "ze kent mij niet. Zij zou geen verschil tussen ons zien. Ga erheen en bid voor de baby, en dat zal de zaak tot rust brengen." En ik zei: "Baby dood?"

     Zei: "Ja." Ik zei...

176 Ik was aan het spreken over geloof, dat het de vaste grond is, de vaste grond van dingen die men hoopt. En ik was aan het spreken. En broeder Espinoza begon te vertalen terwijl ik sprak. Broeder Jack begon naar beneden te gaan om voor de baby te bidden. En toen ik begon te kijken, keek ik voor me uit, en vlak voor mij was daar een Mexicaans baby'tje, zonder tanden, zo klein was het. Het lachte en keek naar mij, een visioen.

177 Ik zei: "Wacht even, broeder Jack. Breng de baby hier." En toen maakten zij de weg vrij.

178 Hier komt de kleine vrouw met de rozenkrans in haar handen, valt op grond neer, roepend: "Padre!" [Vader – Vert]

179 En ik liet haar opstaan. Ik zei: "Doe dat niet." Ze had een blauwwit gestreept dekentje met een kleine verstijfde baby van ongeveer die lengte in haar armen.

     Ik zei: "Vraag haar wanneer het stierf."

180 Hij zei: "Het stierf die ochtend in het kantoor van de dokter, omstreeks negen uur." En dit was rond half tien of tien uur die avond. En gewoon drijfnat had zij daar gestaan; haar haar hing naar beneden. Knappe, kleine vrouw, met waarschijnlijk haar eerste baby. Ze leek ongeveer een jaar of vijfentwintig.

181 En ik zei: "Broeder Espinoza, vertaal dit gebed niet, omdat ik zojuist een visioen zag van een kleine, dode ba-... of een kleine baby daar, die naar mij lachte." Ik zei: "Het zou de baby kunnen zijn."

182 En ik legde mijn handen op het dekentje en ik zei: "Dierbare hemelse Vader, ik weet niet wat het visioen betekende, maar ik zag het baby'tje. Als het die baby is, staat U klaar om het terug te roepen tot leven. Ik wil vragen om zijn leven in de Naam van Jezus Christus." Het gaf een gil en schopte tegen dat dekentje en begon zo te schreeuwen. En ik... [De mensen reageren emotioneel – Vert]

183 De "Business Men's Voice" [Het tijdschrift van de Zakenlieden – Vert] maakte er niet lang geleden melding van. Ik zei: "Broeder Espinoza, zeg daar nu niets over. Zend een bode achter die baby en die vrouw aan en laat het bij de dokter komen, en vraag om een ondertekende beëdigde verklaring voordat u dit nu publiceert," zei ik, "omdat het betrouwbaar moet zijn. Wij weten het niet." Dus daarom zonden zij een bode.

184 En de dokter tekende een beëdigde verklaring: "De baby stierf die morgen om negen uur met een dubbele longontsteking in zijn kantoor. Het had geen ademhaling. Zijn hartje stond stil; was dood en stijf."

185 En zo liep het af met die kleine vrouw. Waarom? Omdat zij bleef volhouden. Niets zou haar gaan tegenhouden. Ze bleef volhouden. Ze was volhardend, al zou haar priester haar uit de kerk hebben gezet (zeker zou hij dat), ongeacht wat er gebeurde. Zij had toevallig een paar avonden tevoren bij de omheining staan kijken en ze had gezien dat die oude blinde man zijn gezicht ontving. "Als God de blinde zijn ogen kon openen, kon Hij de doden opwekken!" En zij had een nood. Ze bleef volhouden, zoals de Syro-Fenicische vrouw. Ze kreeg haar verlangen omdat ze bleef volhouden.

186 Broeder en zuster, wij zijn in de tegenwoordigheid van Jezus Christus. Hij zei: "Waar twee of drie in Mijn Naam vergaderd zijn, daar ben Ik in hun midden. Waar zij ook in samen stemmen, over enige zaak, en dat vragen, dat zullen zij ontvangen." Laten wij nu blijven volhouden in de tegenwoordigheid van God, terwijl wij onze hoofden buigen.

187 Onze genadige hemelse Vader, wij hebben nu ongeveer dertig minuten of meer voor Uw Koninkrijk gesproken. [Leeg gedeelte op de band – Vert] God deed de belofte. God is gebonden aan Zijn belofte. Laat ons hieraan denken, Heer, en zijn als die kleine vrouw, volhardend. Als Jezus hier in ons midden is, laten wij dan vasthouden aan Hem tot wij dát bereikt hebben waarvoor wij gekomen zijn.

188 Als er hier vanavond zijn die niet gered zijn, mogen zij vasthouden totdat de reddende genade van God hen heeft aangenomen.

189 Als zij hier zijn zonder de doop van de Heilige Geest, mogen zij dan zijn zoals die kleine vrouw, om geen tijd of iets anders in de weg te laten staan. Dat zij zullen vasthouden en volhardend zijn tot de Heilige Geest hun leven vult met de genade van God.

190 Indien zij ziek zijn, dat zij niet los zullen laten. Mogen zij vasthouden zoals Jakob, zo volhardend als hij was. Hij hield aan en zei: "Ik laat U niet gaan totdat U mij zegent." Die zegen betekende leven voor hem en dat betekent het vanavond ook voor ons. En genezing betekent leven voor ons, Heer.

191 We bidden dat Uw tegenwoordigheid mag komen, dat wij bij machte zullen zijn een houvast op U te krijgen en dat U een houvast op ons kunt krijgen, zoals U dat kreeg op Jakob, die worstelende prins; dat U onze naam wilt overzetten vanuit een kerkregister hier op aarde naar het levensboek van het Lam in de hemel. Volhardend, aanhoudend, totdat God Zijn belofte in ons bevestigt! Wij vragen het in Zijn Naam.

192 Wij weten, Heer, dat een woord van U meer zal betekenen dan een miljoen die iemand anders zou kunnen spreken. Kom, Here, en betuig dit, dat ik de waarheid heb verteld. U bent Dezelfde, gisteren, heden en voor eeuwig. U bent het Woord. U was het Woord dat in Noach was. U bent het Woord dat in Mozes was. U was het Woord dat in Elia was. U was het Woord dat in David was. U bent het Woord vlees gemaakt en dat vanavond onder ons is. U bent hier om elke belofte die U voor dit uur deed te betuigen. "Zoals het was in de dagen van Sodom", al deze beloften die U deed, U bent hier om het te bevestigen. Schenk het vanavond, Vader. Wij kijken ernaar uit om U hier te zien.

193 En moge de gemeente dan door geloof omhoog reiken en een houvast krijgen, en zeggen: "Ik ben volhardend, Heer. Ik zal hier staan zoals bij de onrechtvaardige rechter waar de weduwe een houvast op had." En als die onrechtvaardige rechter, om van die vrouw af te komen, aan haar haar verlangen gaf, hoeveel temeer zal de hemelse Vader het diegenen schenken, waarvan Hij verwacht dat zij vanavond aan Hem zullen vasthouden? Sta het toe, in Jezus' Naam, bidden wij. Amen. De Here zij gezegend!

194 Ik wil zien... Billy, heb jij kaarten uitgegeven? [Iemand antwoordt – Vert] Tweehonderd? Welke heb je vandaag uitgegeven, H? Waarmee zijn wij begonnen, één, gisteravond, is het niet? ["Ja."] Laten we vanavond vanaf ergens anders beginnen. De gebedskaart vanavond is H.

195 Wie ook gebedskaarten hebben, houd eraan vast. We gaan voor elk van hen bidden, ziet u. Houd gewoon vast, houd aan die gebedskaart vast. Als je iemand een gebedskaart geeft, is hij reeds voor zestig procent genezen. Ziet u? Hij weet dat hij in de rij gaat komen, dus zal hij daar gewoon aan vasthouden. Daarom geven wij ze uit.

196 Laten we beginnen vanaf, laat eens kijken, vanaf... laten we het vanavond doen vanaf 80, beginnen vanaf 80, 90 tot en met 100. Wie heeft gebedskaart H, de H van hemel? H 80, steek uw hand op. Zie of ik... Misschien ben ik fout. We zullen dan van ergens anders af beginnen. Meneer? Ik zag het niet. [Iemand zegt: "Helemaal achterin." – Vert] O, achterin. In orde, kom hier, meneer. H 80.

197 H 81, wie heeft 81? Steek uw hand op. 81, hier. Kom, dame.

198 82, wie heeft 82, zou u uw hand willen opsteken? Precies daar, 82? Goed, 82, wie heeft gebedskaart H 82? Daar is 80, 81; wij willen H 82. Hoe zeg je het in het Spaans? Misschien is het een Spaans sprekend iemand. In orde, goed, 82.

199 83. H 83, wie heeft gebedskaart H 83? Kijk op uw gebedskaart. Kijk op de gebedskaart van uw buurman, misschien zijn zij doof en kunnen ze het niet horen. H 83, 83?

200 Neem deze kaarten niet als u ze niet gaat gebruiken. Zie? Ontvang ze, gebruik ze. Zie? Geef ze niet door aan een ander. Houd ze zelf. U zult worden geweigerd in de gebedsrij, zie. Dus neem uw kaart, kom en luister naar de instructies voordat de samenkomst begint. Neem uw gebedskaart en blijf dan op uw plaats zitten, zie.

201 H 83, waar is het? 84? De dame hier. 85, 86. Dat is goed, reageer snel. 86, 87, 88, 89. 90, 91, 92, 93, 94, 95, 96, 97, 98, 99, 100. Tel ze, broeder Grant, als u wilt, en kijk of zij allemaal in de gebedsrij komen.

202 Ik ga nu iedereen vragen die hier binnen is. We zullen in ongeveer tien of vijftien minuten klaar zijn. Ik wil iedereen hierbinnen vragen op uw plaats te blijven zitten die niet geroepen is. Wees werkelijk eerbiedig, rustig. Blijf nu volhouden.

203 Laat me u nog een andere korte geschiedenis vertellen. Op een keer was er een vrouw. Jezus had... Zijn roem had zich verspreid tot in Gadara en een kleine vrouw kwam eraan, of, niet in Gadara, het was een andere landstreek. En zij had van Hem gehoord. Zij had een bloedvloeiing. Zij kwam naar de samenkomst aan de kust, waar Jezus was, maar ze kon niet bij Hem komen. En dus zei ze in haar hart, luister nu, in haar hart: "Als ik Zijn kleed kan aanraken, zal ik gezond worden." Herinnert u zich het verhaal? Welnu, zij glipte tussen alles door en raakte Zijn kleed aan.

204 Nu, wat gebeurde er? Jezus keerde Zich om en zei: "Wie heeft Mij aangeraakt?"

205 Wel, Petrus berispte Hem. Denk u dat nu eens in, terwijl zij kijken of ze er allemaal zijn. [In de gebedsrij – Vert] Petrus berispte Hem. Hij zei: "Heer!" Zoiets als dit: "Hoezo, de mensen zullen zich afvragen of U wel goed bij Uw verstand bent?"

206 Wel, iedereen: "Hallo Rabbi! Hallo Profeet! Is dit de jonge Profeet van Nazareth? Is dit de Galilese Profeet? Hallo daar!"

207 "Weg met zo'n Man!", zeiden de priesters, en zij allen. "Ga allemaal bij Hem vandaan!"

208 Maar hij hield evengoed aan, of zij. Ze zei: "Als ik alleen maar Zijn kleed kan aanraken!" Zij deed het.

209 Toen zei Petrus: "Wel, U laat de mensen denken dat U niet goed bij Uw verstand bent."

210 Hij antwoordde: "Maar Ik bemerk dat Ik zwak ben geworden." Hoevelen weten dat? Deugd, wat "kracht" betekent, ging van Hem uit.

211 En Hij keek rond over het gehoor tot Hij de vrouw vond. En toen Hij de kleine dame vond, wat zei Hij tegen haar? Hij zei: "Uw geloof heeft u gered." Vertelde haar van haar bloedvloeiing, dat zij ervan verlost was. Is dat juist? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert]

212 Welnu, hoevelen geloven dat Hij gisteren, heden een voor eeuwig Dezelfde is? Steek uw hand op. Hoevelen weten dat dit de waarheid is? In Hebreeën 3 [Hebreeën 4:15 – Vert] staat: "Nu is Hij de Hogepriester Die kan worden aangeraakt door het voelen van onze zwakheden." Hoevelen weten dat? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert]

213 Goed, als Hij Dezelfde is, gisteren, heden en voor eeuwig... Alleen is Hij niet in lichamelijke vorm; wanneer Hij zó terugkeert, is de tijd voorbij, en zal Hij de gemeente met Zich meenemen.

214 Maar Hij is hier in de vorm van de Heilige Geest om in mij en in u te komen en Zijn zelfde werken uit te voeren. Hij zei in Johannes 14:12: "Die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen." Is dat waar? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert]

215 En als het Woord in ons is en wij de waarheid vertellen, en het is het Woord dat Hij voor vandaag heeft beloofd, is dan niet het Woord van God "scherper dan een tweesnijdend scherp zwaard en een Onderscheider van de gedachten en overleggingen van het hart"? Zegt de Bijbel dat? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Waren het niet allen profeten die de gedachten van de mens konden onderscheiden? Is dat waar? ["Amen."] Waarom? Het was het Woord dat in hen was, Gods Woord voor die dag. Begrijpt u? Zo werden zij bekrachtigd. Dat waren hun geloofsbrieven. Geen van hen behoorde bij een organisatie, niet één, nooit gebeurd. Hun geloofsbrieven waren hun bediening.

216 God heeft gezegd: "Indien er iemand onder u is die geestelijk is of een profeet, en wat hij zegt komt te geschieden, luister dan naar hem, want Ik ben met hem. Maar als het niet gebeurt, wel, luister dan niet naar hem." En het moet niet slechts één keer zijn, het moet voortdurend al de tijd zijn; van profeten.

217 Er bestaat een gave van profetie die in de gemeente is, die natuurlijk getoetst moet worden door degenen die beoordelen, voordat het aan de gemeente verteld kan worden. "Laat het komen voor twee of drie die het beoordelen, en dan wordt het haar verteld."

218 Maar een profeet is een geboren profeet, voorbestemd, voorbeschikt. "Jeremia," zei God: "eer u zelfs in uw moedersschoot gevormd werd, heb Ik u bestemd tot een profeet over de natie." Johannes de Doper, zevenhonderdtwaalf jaar voor hij geboren werd: "Hij was de stem van een die riep in de woestijn: 'Bereid de weg des Heren.'" Zie, zeker.

219 Merk nu op, toen Jezus hier op aarde was, bracht Hij het offer voor genezing en voor verlossing. Geloven wij dat? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Jezus kon vanavond niet komen om u te redden; Hij heeft het reeds gedaan. Met de zondekwestie werd afgerekend. Hij is het Lam van God, Dat neemt, Dat de zonde van de wereld wegnam. "Hij werd verwond om onze overtredingen. Door Zijn striemen werden wij genezen." Het is verleden tijd. Het geeft niet hoezeer u het zou uitschreeuwen en hoe u het zou uitschreeuwen, dat zou u geen greintje goed doen tot u het accepteert.

220 "En Hij is een Hogepriester, gezeten aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge, om voorbeden te doen op onze belijdenis." U moet het accepteren en het belijden. Zie, dat is juist. Hetzelfde bij genezing.

221 Maar wat als Hij vanavond hier stond, en dit kostuum droeg wat Hij mij gaf? Wat zou Hij doen in de gebedsrij? Hoe zou u weten dat het Jezus was? Zie? Welnu, in zoverre iemand komt en zegt: "Jezus, wilt U mij genezen?", zou Hij zeggen: "Ik heb het al gedaan."

222 Als Hij nu spijkerlittekens in Zijn handen had; en iedereen zou dat kunnen hebben, zie, elk litteken zou kunnen.

223 Maar waar het om gaat, hoe weet je, hoe kun je weten welk soort wijnstok het is? Het hangt er vanaf welk soort leven er binnenin zit. En elke wijnstok, als de eerste... De eerste rank die uit die Wijnstok, Jezus Christus, voortkwam: zij schreven daarna een boek der Handelingen. Is dat waar? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Als hij er ooit nog een voortbrengt, zullen zij nog een boek der handelingen schrijven. Want als hij de eerste keer druiven droeg, kan hij de volgende keer geen citroenen dragen. Maar een citroentak kan daarin leven, als het een citrussoort is. Doch het leeft op zichzelf; het zal altijd citroenen voortbrengen, het komt van de ingeënte tak. Maar als de Wijnstok zelf een rank voortbrengt, zal het vrucht dragen zoals de eerste rank, want het zal het leven zijn dat in Jezus Christus is, dat zal in die Wijnstok zijn. Dat is juist.

224 Jezus zei: "Die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen." Nu, als Hij hier was, zou Hij bekend zijn door Zijn leven, en door de dingen die Hij voor dit tijdperk heeft beloofd.

225 Hoevelen waren hier gisteravond, laat ons uw hand zien. Praktisch allemaal, veronderstel ik. Goed. Nu zijn er mensen...

226 Elkeen in die rij is zover ik weet een volslagen vreemde voor mij. Als dat waar is, steek uw hand op. Elkeen is een... Bent u een onbekende? [De persoon zegt: "Ja." – Vert]

227 Hoevelen daar zijn onbekenden voor mij? In orde. Het enige wat ik u vraag te doen is geloof te hebben en te geloven dat ik u de waarheid heb verteld.

228 Nu kijk, Christus beloofde deze dingen voor de laatste dagen. Welnu, ik weet dat u grote krijgsmannen hier in de stad hebt gehad, misschien Oral Roberts en, oh, zoals de overleden Jack Coe en deze grote geloofsmannen; zij hebben hun tijd geleefd. Maar vergeet het laatste teken niet dat de heidenwereld zag voordat de beloofde zoon arriveerde in Abrahams tijd, die de vader van allen is, en Jezus heeft hetzelfde beloofd; het laatste teken dat aan de uitverkoren gemeente werd getoond, vergeet het nu niet, het was er Eén. Twee gingen heen en predikten in Sodom; zij hebben dit teken nooit getoond; ook niet vandaag. Maar aan de uitgeroepen gemeente werd het teken getoond; en zo heeft Jezus geprofeteerd dat het dezelfde zaak zou zijn, ziet u, God gemanifesteerd in vlees, zie, de gedachten onderscheidend die in het hart zijn. Begrijpt u? Nu, Hij beloofde dat! "Hemelen en aarde zullen voorbijgaan, maar dat niet."

229 Welnu, als Hij dat wil laten zien om te tonen dat Hij hier aanwezig is, hoeveel van u willen Hem geloven voor uw genezing en voor wat u ook maar nodig hebt? [Samenkomst verheugt zich – Vert]

230 Nu, Here Jezus, nu is het aan U, Vader. Wat Uw wil ook zij, laat het geschieden. Ik ben Uw dienstknecht. Dezen zijn allen Uw dienstknechten, of velen van hen hierbinnen. Laten degenen die Uw dienstknechten niet zijn, door Uw tegenwoordigheid... wetende dat zij misschien nog voor de ochtend Uw aangezicht zullen moeten aanschouwen. Nu kunt U genadig glimlachend op hen neerzien, maar dan zult U hun Rechter zijn.

231 Laat het gebeuren, Heer, dat Jezus vanavond onder ons zal komen om uit te voeren en te doen zoals Hij deed voor Zijn kruisiging; het zal voor ons – ten aanschouwe van alle heidense religies – een verzekering zijn dat onze Verlosser niet dood is, maar uit de dood is opgestaan. En dat Hij vanavond na tweeduizend jaar even levend is als toen. En mogen wij zeggen, zoals degenen van Emmaüs: "Was ons hart niet brandende in ons, terwijl Hij onderweg tot ons sprak?" Laat Uw aanwezigheid bekend zijn. Mogen wij U vanavond zien in de kracht van Uw opstanding. En dan, mogen de mensen dan geloven, Heer, vanwege Uw grote verheven tegenwoordigheid. We vragen het in Jezus Christus' Naam. Amen.

232 Nu neem ik elke geest... Ieder van u is een geest. Bedenk dat u mij nooit hebt gezien; u ziet hier dit oude versleten omhulsel dat deze stem bekendmaakt. Nu komt deze stem van God, óf niet; net als die van u. Deze stem is gewoon verpakt in dit omhulsel dat ik op een dag zal omruilen voor een nieuw dat niet oud wordt. Maar vriend, ieder heeft een geest. Dus wanneer u beweegt, zie, wanneer u daar de controle hebt, zie, dan stoort het. Zit werkelijk stil, wees in gebed. Ik wil dat u... Als God iets doet, zouden we Hem dankbaar moeten zijn. Beslist. Prijs Hem, wees dan eerbiedig en let op. Zit echt stil en geloof met heel uw hart.

233 Nu, u die daar geen gebedskaarten hebben, het maakt niet uit waar u bent, geloof gewoon en zeg dit: "Here Jezus, wat hij ons heeft verteld staat in de Bijbel. Wij... Ik weet dat U dit heeft beloofd, en ik weet dat U het moet zijn. Het kan die man niet zijn; hij is een man zoals ik, of zoals mijn echtgenoot, of zoals mijn zoon, of broer, enzovoort." Zie?

234 Maar een gave is niet iets als een mes dat je neemt om er dingen mee te gaan doen, een gave. Een dezer dagen ga ik mij een grote tent aanschaffen en kom ik naar een stad en blijf er ongeveer maanden achter elkaar, zie, om toch te onderwijzen. Een gave is jezelf uit de weg ruimen zodat God kan binnenkomen, zien wat Hij toont, wat Hij doet. Een gave is niet: "Ik heb macht gekregen dit te doen, ik heb kracht!" Uw kracht van een gave is jezelf uit de weg te krijgen. En de gave die God u heeft gegeven, werkt daar dan doorheen, zie, nadat u uit de weg bent. Begrijpt u?

235 Nu kan ik er niet voor zorgen dat Hij mij iets vertelt. Hij moet het doen. Om nu tijd te besparen... Ik ben werkelijk laat.

236 Maar kom hier, dame, ik wil dat u hier vlakbij komt staan. Ik sprak net een ogenblik geleden over een vrouw bij de... bij de bron. Was u gisteravond hier? [De zuster zegt: "Nee, meneer." – Vert] U was hier niet. Bent u wel eens eerder in een van de samenkomsten geweest? ["Nee, meneer."] Nooit eerder geweest. Dit is haar eerste keer. Wij zijn vreemdelingen. Zij was zelfs gisteravond niet hier. Nooit instructies hierover gehad. Niets dan alleen hier te staan. ["Dat is waar."] Wij staan nu hier. Herinnert u zich het verhaal van de vrouw bij de bron? ["Ja, meneer."] Het was een klein panorama, iets zoals dit, en de Man en de vrouw ontmoetten elkaar voor het eerst in hun leven.

237 Nu, deze vrouw was in, ze was in... Ze verkeerde in schande. Ze was teveel keren getrouwd en zij... en zij woonde met een man waarmee ze niet getrouwd was en... en het was een zeer slechte zaak. En Jezus sprak tot haar.

238 Herinner u nu dat Hij in Johannes 5:19 zei: "Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: de Zoon kan niets doen van Zichzelf, maar wat Hij de Vader ziet doen, dat doet de Zoon desgelijks." Daarom verrichtte Jezus nooit iets zonder het eerst in een visioen te hebben gezien, anders vertelde Hij daar iets verkeerds. "De Zoon doet niets tenzij Hij het eerst de Vader ziet doen." Niet hoort Hem, "ziet Hem het doen." En dan zal de Vader...

239 Hij werd genoodzaakt om door Samaria te gaan. Hij was op weg naar Jericho, maar Hij ging naar Samaria, naar de stad Sichar. En Hij ontmoette deze vrouw en Hij begon met haar te spreken, tot Hij uitvond waar haar moeite lag. Toen vertelde Hij haar haar probleem, en direct – zij in die toestand – herkende zij dat dit het teken van de Messias was.

240 Welnu, als Hij dat gisteren was, zou dat Dezelfde zijn vandaag, indien Hij Dezelfde is gisteren, vandaag en voor immer. Is dat waar, toehoorders? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Ziet u?

241 Nu ontmoeten wij elkaar voor de eerste keer. Ik ben Hem niet, en u bent haar niet, maar Hij is nog steeds God. [De zuster zegt: "Amen." – Vert] Dat is juist, zie. Als u nu geloof kunt hebben in wat ik zeg, in het Woord! Ik zal nooit iets zeggen, behalve wat in dit Woord staat. ["Prijs de Heer!"] Hij zou dingen kunnen doen buiten dat Woord; maar zolang Hij dat doet, weet ik dat dit juist is, zie. ["Ja, meneer."] En nu, u kent mij niet, ik ken u niet.

242 Dus daarom, als u ziek zou zijn en ik handen op u legde en schreeuwde, zoals die grote krijgsman, broeder Roberts, of enigen van dezen, broeder Allen, of enkelen van deze mannen die u de handen opleggen en zeggen: "Halleluja, de Here geneest u", dat is goed. U gelooft dat en het zal werken. Ziet u? [De zuster zegt: "Amen." – Vert] Zie? Maar wat nu, als Hij hier staat en iets vertelt wat u hebt gedaan of een oorzaak waarom u ziek bent, of iets wat in uw leven is gebeurd, of iets wat u niet had moeten doen? ["Dat zal fijn zijn."] O, u zou dan helder in uw gedachten weten dat dit waar was. ["Dat is waar."] Dat is waar.

     Zou u het weten, toehoorders? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert]

243 Waarover ben ik de vrouw nu aan het vertellen? Zie, ik bleef niet eens bij die boodschap van vanavond (ik kwam tot aan volhardend), kijk, het zou mij doen overgaan in prediken. En nu moet ik terugkomen tot onderscheiding, mezelf ontspannen, William Branham aan de kant krijgen.

244 Hoevelen hebben die foto wel eens gezien die in Houston werd genomen? En u... Het is hier. Het is nu hier voor ons, zie. Dit hangt hier op dit moment naast mij, tussen mij en de vrouw in. Daar is Het, ronddraaiend. Als de vrouw ervan wil getuigen; zij weet dat gedurende de laatste paar seconden er iets is geweest als een echt lieflijk gevoel. [De zuster zegt: "Ja."] Als dat waar is, steek uw hand op. ["Amen. Amen."] Zie? Ik kijk er rechtstreeks naar. Kijk, het is zoals leven in een andere dimensie. Ik sla Het gade, door de vrouw heen. ["Amen."]

245 Nu, de dame, één ding, ze is buitengewoon nerveus is. [De zuster zegt: "Ja."] En dat is waarvoor u wil dat ik bid. En dat heeft op dit ogenblik gewoon een natuurlijke oorzaak, vanwege deze levensfase waarin u bent, u bent op deze leeftijd gekomen, enzovoort, wat u nerveus maakt.

246 Nog iets, u hebt iets in uw zij, het is... het lijkt op kleine zakjes met lucht, het hoopt zich op in uw zij. [De zuster zegt: "Dat is waar." – Vert] Nu, is dat waar? ["Ja, meneer."] Steek uw hand op, als dat... ["Dat is een verklaring van de dokter."] Zie? ["Prijs Zijn heilige Naam!"]

247 Nu, kijk, daar is het opnieuw, iemand die zegt: "Hij raadt er naar." U, ik zal een dezer dagen gaan noemen wie dat is, zie. Doe dat niet. Onthoud, u kunt zich nu niet verbergen, zie. Het Woord Zelf is hier. Niet ik, vriend; ik ben gewoon uw broeder. Maar het Woord is hier.

248 Hier, zij is een goed persoon, laat ons zien of ik dit heb geraden. Ik weet niet wat ik zei. Het zal door die geluidsband moeten komen om het te weten. Nu, een ogenblikje. Ja. Ja, ze wordt nerveus, wat veroorzaakt wordt door een periode, haar leeftijd en dingen. Ze is...

249 En dan nog iets, u hebt een operatie gehad. [De zuster zegt: "Ja, meneer, dat is zo." – Vert] En dat was een vrouwelijke aangelegenheid, enige tijd geleden. Dat is waar. ["Ja."] Dat maakte u zenuwachtiger dan ooit. Dat is zo, is het niet? ["Ja, meneer, dat is zo."] Uh-huh, dat is juist. En dat heeft u nerveus gemaakt, omdat het u op deze leeftijd nog nerveuzer maakt. Denkt u nu dat ik het raad? ["Nee."]

250 Hier is nog iets. Er is een meisje bij u, een klein meisje. En ze is hier en zij lijdt aan de bof. [De zuster zegt: "Ja. Amen." – Vert] Is dat waar? Ze zit daar. En daar is een vrouw, een andere vrouw, een vriendin van u. ["Ja, meneer."] en ze heeft geestelijke druk ["Ja."] zoals nervositeit en dan geestelijk. ["Amen."] Is dat juist? ["Halleluja!"] Wanneer u nu teruggaat, leg dan die zakdoek op hen; de bof zal weggaan, en zij zal er overheen komen, en u zult gezond worden. Ga, gelovend in de Naam van de Here Jezus.

251 Gelooft u? [Samenkomst verheugt zich en zegt: "Amen." – Vert] Dat was Jezus gisteren, dat is Jezus vandaag! U moet weten dat dit Iemand is, zie? Ja. Iemand moet het zijn. Nu daar, kijk, dat was buiten mij om. Zie? Zie? Het is niet... ik zou dat niet kunnen. U, u weet dat het een kracht moet zijn, nietwaar? ["Amen."] Gelooft u dat het de Here Jezus is, volgens Zijn belofte? ["Amen."] De Here zegene u.

252 Hoe gaat het met u, dame? Ik ben ook voor u een vreemde. Ik ken u niet. Ik heb u nooit in mijn leven gezien. We zijn vreemden. Dit is onze eerste ontmoeting, zover ik weet. Maar nu, als de Here Jezus mij iets over uzelf zou vertellen, iets zoals bij die dame daar, wat het ook was, zou u geloven dat het de Here Jezus was, in plaats van... Zou u weten dat ik het niet ben? En nu, u zou, zoals de Farizeeën, kunnen zeggen: "Het is Beëlzebul, een boze geest."

253 En omdat zij zeiden dat de Geest van God, Die dat werk in Hem deed "een boze geest" was, was het lastering tegen de Heilige Geest, wat nooit vergeven zal worden wanneer dit komt in deze dag. Daarom staat deze natie vandaag in het oordeel. Er is niets overgebleven dan oordeel. Het zit vol met Jack Ruby's, enzovoort, dus blijft er niets anders over dan oordeel.

254 Nu, u bent ziek. U bent bij een dokter geweest. Hij zou u werkelijk een operatie willen adviseren. Die operatie is aan de dikke darm. [De zuster zegt: "Dat is waar." – Vert] Dat is waar, is het niet? ["Amen."]

255 Hier is nog iets. U bent wanhopig in nood door een geestelijke... [De zuster zegt: "Ja. Amen." – Vert] U hebt zich niet goed gevoeld. U bent, wat je noemt, een beetje afgedreven, en u verlangt terug te komen. ["Dat is juist."] Welnu, u bent nu terug. Ga nu, en geloof met heel uw hart, en u zult gezond worden in Jezus Christus' Naam. Uw zonden zijn u vergeven. Ga nu, en geloof.

256 Nu, ik zei nooit "zonden vergeven", Hij zei dat. Ziet u, ik was het niet. Hij was het, zie.

257 Gelooft u? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Dit behoort nu aan al de overigen te bewijzen dat Hij hier is. Is dat niet zo? ["Amen."] Als u maar zou geloven! Heb slechts geloof. Twijfel niet. Wees eerbiedig en geloof God. Nu, ziet u, U bent in Zijn tegenwoordigheid.

258 Als nu een van deze onderscheidingen veroorzaakte dat de Zoon des mensen zei: "Kracht ging uit", wat denkt u dan dat het bij mij zou doen, een zondaar gered door Zijn genade? Zie? Het zou... u weet wat het zou doen.

259 Een ogenblikje, het is niet de vrouw. Wacht, u die daar zojuist genezen werd, dame, die naar uw zitplaats terugging, kijk even naar mij. Er zit daar een man precies voor u die voorhoofdsholteontsteking heeft, die daar zit. Ja. Gelooft u dat God u gezond zal maken? Ja? Goed.

260 Vertel me wat hij aanraakte? Ik ken de man niet, heb hem nooit in mijn leven gezien. Als dat zo is, wuif met uw hand, als wij vreemden voor elkaar zijn.

261 Nu kijk, opdat u nog iets mag weten. Zijn vrouw die daar bij hem zit, gelooft u dat God mij kan vertellen wat er verkeerd met haar is? Wilt u geloven dat ik Zijn profeet, of Zijn dienstknecht ben? Wilt u dat? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert]

262 Zij heeft hooikoorts. Als dat waar is, steek dan uw hand op, dame. Goed. Nu, als u beiden zult geloven! U hebt Iets aangeraakt. Geloof nu, en het zal u verlaten.

263 Gelooft u God? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Twijfel niet. Heb geloof in God.

264 Hier is een man. Ik heb deze man nooit gezien. Hij is een stuk jonger dan ik, en ik heb hem nooit eerder gezien. Als wij vreemden voor elkaar zijn, meneer, steek dan uw handen omhoog. Goed. Ik heb hem nog nooit gezien.

265 Laten we nu een beeld uit de Bijbel nemen, laten we nemen toen... toen Jezus Simon Petrus ontmoette. Ik stel me hem voor als een man van ongeveer die leeftijd, met dunner wordend haar, toen Jezus hem ontmoette. Let nu op. Hij sprak tot hem.

266 Nu, als ik de man niet ken, hem nooit heb gezien, beiden met onze handen omhoog, we zijn totale vreemden voor elkaar. Welnu, de anderen waren vrouwen, laat ons zien hoe het met deze man is gesteld.

267 Kijk nu een ogenblik naar mij, als uw broeder. Als de Here nu iets zou willen zeggen wat u hebt gedaan, of iets wat u had moeten doen, of niet behoorde te doen, of wat het ook is, zult u weten of het de waarheid is of niet. [De broeder zegt: "Ja, meneer." – Vert] U zou het weten. En als Hij u dan kan vertellen wat er verkeerd met u is, of iets wat in uw gedachten is, wat uw ziekte is, of iets dergelijks, u iets vertelt waardoor u zult weten of het de waarheid is of niet... Als Hij u dan kan vertellen wat geweest is, en u weet of het waar is of niet; als Hij u dan vertelt wat er zal gebeuren, dan weet u dat het waar moet zijn.

268 Zou dat maken dat eenieder hier... Ik neem gewoon mijn tijd met deze man, en praat met hem. Dit is de eerste.

269 Kijk nu een ogenblik deze kant op, terwijl wij spreken. Moge de Here mij nu helpen. Gelooft u dat wat de Bijbel zegt waar is? [De broeder zegt: "Ja, meneer." – Vert]

270 Gelooft u dat dit het uur is dat Jezus moet komen; dat de gemeente is gekomen van rechtvaardiging, heiligmaking, doop van de Heilige Geest, precies zoals de piramide gevormd is? En nu zal de deksteen zo perfect moeten zijn, dat wanneer de Hoofdsteen komt deze er precies bij moet aansluiten. De bediening moet op deze manier van start gaan en steeds meer in de minderheid komen, kleinere groepen krijgen, een kleinere groep, tot tenslotte de Steen op het gebouw past. Hij is de Hoofdsteen Die het hele gebouw, wat de gemeente is, met Zich meeneemt. Zij allen zullen opstaan, helemaal terug vanaf deze eerste wake verder door tot en met de zevende, en zullen allen in de opname gaan. Elk kreeg hun dag aan hen toebedeeld, en zij hadden door de eeuwen heen hun hervormers en stichters, enzovoort. En in deze laatste dag is het opnieuw tot een arend gekomen, wat betekent dat het terug is in het profetische tijdperk, om dit bij elkaar te brengen.

271 Gelooft u dat, het Woord en de Steen, Degene Die komende is? [De broeder zegt: "Ja." – Vert] U hebt een erg fijn gevoel bij u, meneer.

272 Nu, wat uw moeite is, u hebt een ongeluk gehad. In dat ongeluk werd u bedwelmd met koolmonoxide. Dat is waar. Het vergiftigde u. Het vergiftigde u in uw lever en daar had u problemen mee. U had last van uw maag. [De broeder zegt: "Juist." – Vert] U had last van uw hart. ["Juist."] En het maakte u zo nerveus dat u een complex kreeg. U bent arm, moet naar uw werk teruggaan. Maar u bent bang om weer aan het werk te gaan, u bent bevreesd voor die koolmonoxide. Maar het zal in orde komen. Bedenk nu, als Jezus Christus mij wil vertellen wie u bent, zal... Nu, die dingen waren juist, was het niet? Als Hij mij wil vertellen wie u bent, wilt u het dan aannemen en het weten, en teruggaan en goede moed hebben? Wilt u dat doen? Uw naam is meneer Wagner. ["Dat is juist."] Ga terug naar huis.

273 Gelooft u nu? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Gelooft u met geheel uw hart? ["Amen."] "Als u kunt geloven zijn alle dingen... Alle dingen zijn mogelijk voor degenen die geloven."

274 Gelooft u dat God die vrouwenkwaal zal genezen voor u? Loop nu verder over het podium en zeg... [De zuster schreeuwt het uit – Vert] Amen. Zie? God zegene u.

275 Nu dame, wanneer u 's morgens opstaat, bent u stijf, u kunt zich nauwelijks behoorlijk voortbewegen, artritis. Maar gelooft u dat God artritis geneest? [De zuster zegt: "Ja." – Vert] In orde, ga uws weegs en zeg: "Dank U, Heer." ["Maar ik... ik had geen... Ik heb genezing voor mijn zenuwen nodig."] Goed dan, dat veroorzaakte uw artritis, zie, het waren uw zenuwen. "Indien u kunt geloven zijn alle dingen mogelijk", maar eerst moet u het geloven.

276 Wat denk u, meneer? Gelooft met heel uw hart? Gelooft u dat God hartkwalen geneest en u gezond maakt? [De broeder zegt: "Beslist!" – Vert] Goed, ga uws weegs en zeg: "Dank U, Here Jezus."

277 Nu dame, u wordt overschaduwd, dat betekent kanker. [De zuster zegt: "Juist." – Vert] Gelooft u dat God kanker zal genezen? ["Ja."] In orde, neem het aan en ga uws weegs, zeggend: "Dank u wel, dierbare God", en geloof met heel uw hart.

278 God kan een maagkwaal genezen, of welk ander ding. Gelooft u dat? [De zuster zegt: "Ja, meneer." – Vert] In orde, ga met vreugde op weg, en zeg: "Dank U, Here Jezus."

279 Gelooft u dat God uw vrouwenkwaal zal genezen, dat druppelen? In orde, ga op weg, en zeg: "Prijs de Heer." Geloof met geheel uw hart.

280 Gelooft u dat God voorhoofdsholteontsteking en astma, en al die narigheid geneest, en u gezond maakt? Ga uw weg met blijdschap, en zeg: "Dank U, dierbare God."

281 Wat als ik niets tegen u zeg, u alleen de handen opleg, zou u het geloven? In de Naam van de Here Jezus, wees genezen. Geloof met heel uw hart.

282 Kom dame. Gelooft u met heel uw hart? Bloedarmoede en hartkwaal, gelooft u dat God u gezond zal maken? Zo ja, vervolg uw weg, en zeg: "Dank U, Here Jezus", en wees gezond.

283 In orde, meneer. Kom, dame. Gelooft u dat God diabetes geneest en mensen met suikerziekte gezond maakt? [De zuster zegt: " Ja." – Vert] Ga dan op weg en zeg: "Dank U." Geloof met heel uw hart, zie.

284 God geneest nervositeit en ook een maagkwaal. Gelooft u dat Hij u gezond maakt? Ga verheugd uw weg. Eet uw avondeten en heb goede moed.

285 Kom. Ook een nerveuze maag. Gelooft u dat God u gezond zal maken? [De zuster zegt: "Ja, meneer." – Vert] Vervolg uw weg, en eet, en word gezond. Geloof met heel uw hart.

286 U hebt een lichte ruis in uw hart, maar ook een soort artritis. U gelooft God, dat God u gezond zal maken? [De zuster zegt: "Ja, dat doe ik." – Vert] Ga verheugd uw weg, en zeg: " Dank U, Here", en wees gezond.

287 Een nerveuze maag veroorzaakt de maagzweer en dergelijke. Gelooft u dat God u gezond zal maken en u genezen? [De zuster zegt: "Dat doe ik." – Vert] Ga heen, en zeg: "Dank U, Heer", en word gezond.

288 U hebt vele dingen, een vrouwenkwaal. Een van uw ergste dingen is een hartkwaal, teveel rondom uw hart. Gelooft u dat God u gezond zal maken? Ga op weg, en verblijd u, zeggend: "Dank U, Here."

289 Gelooft u dat God artritis geneest? [De zuster zegt: "Ja, meneer." – Vert] Blijf gewoon doorgaan, en uw artritis zal verdwenen zijn.

290 Gelooft u met uw hele hart? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Zie? Dat zal beslist...

291 Nu, enigen van u die in het gehoor zitten. Wees nu eerbiedig. Wees eerbiedig, zit gewoon stil, geloof nu met heel uw hart. Kijk deze kant op, geloof met heel uw hart, enigen van u mensen daar die niet in de gebedsrij zullen komen.

292 Deze kleine jongen die hier zit, kleine mollige knaap daar vlakbij. Ziet u niet dat Licht boven hem? Het kereltje lijdt aan een nierziekte. Geloof je dat God de nierziekte zal genezen, jongen? Je gelooft het? Goed, ga op je voeten staan, en zeg: "Ik geloof het en neem het aan." In orde. God zegene je. Ga door.

293 Gelooft u van ganser harte? "Indien gij kunt geloven, zijn alle dingen mogelijk."

294 Wat met u die daar zojuist ging zitten, kwam aanlopen met een jongetje, en ging zitten. Die oogkwaal, gelooft u dat God uw oogziekte zal genezen, en u gezond zal maken? U gelooft het? Goed, u kunt uw genezing ook hebben. In orde. U ging precies op de juiste tijd zitten. Amen. Ga gewoon door. Dat is fijn. Dat is goed. In orde. Amen. In orde.

295 De dame daar naast u, zij heeft problemen met haar hoofd. Gelooft u dat God uw hoofdkwaal zal genezen, dame? [De zuster zegt: "Ja." – Vert] Goed. Uw kleine meisje daar lijdt aan een geestesziekte. Dat is juist, is het niet? Leg uw hand op haar en geloof, en zij zal ook gezond worden. Gelooft u dat?

296 De volgende dame ernaast, vlak naast haar, bidt. Zij bidt daar vanwege een verbroken gezin. Is dat zo, dame? Steek uw hand op. Geloof en uw gezin zal hersteld worden. Heb geloof.

297 De dame die naast haar zit, heeft een cyste. Gelooft u dat God deze cyste zal genezen, dame? Steek uw hand op, aanvaard het.

298 De dame naast haar heeft een keelprobleem. Gelooft u dat God uw keel zal genezen, dame? Steek uw hand op.

299 Wat is er met u aan de hand, mensen? Ziet u niet dat het Jezus Christus is! Laten we op onze voeten gaan staan. Ga op uw voeten staan en neem Jezus aan als uw Geneesheer!

300 O Lam van God, in de Naam van Jezus Christus, genees elke persoon hier, voor Uw glorie.