7 juli
Dag 208
Ik vertel u, er is geen andere bron die ik ken dan die Bron. Zij reinigde mij toen ik vuil was. Zij houdt mij rein omdat ik er vlakbij wil leven, dit frisse water wil drinken dat mijn ziel met vreugde vult. Ik kan nog zo neerslachtig zijn en voelen dat ik nauwelijks nog een stap verder kan gaan, dat ik nergens anders meer heen kan, maar dan kan ik neerknielen en mijn vinger leggen op een belofte en zeggen: “Here God, Gij zijt mijn Kracht, Gij zijt mijn Voldoening; Gij zijt mijn Al in Al.” En ik kan beginnen te voelen dat er iets opborrelt daar diep binnenin mij; ik kom eruit vandaan.
Daar ik de vijftig gepasseerd ben - als ik dan ‘s morgens wakker word - u weet hoe het is, je kunt nauwelijks die ene voet uit dat bed krijgen. My, je kunt het nauwelijks klaarspelen, en dan klopt er iemand op de deur of Billy vertelt me dat er ergens een noodgeval is en ik moet erheen, en ik denk: “Hoe kan ik gaan?” Ik probeer een voet buiten het bed te krijgen; ik denk: “Gij zijt de Bron gevuld met mijn kracht!” Amen. “Mijn kracht en mijn hulp komen van de Here. Gij zijt mijn artesische Bron. Gij zijt mijn Jeugd.” “Zij die wachten op de Here zullen hun kracht vernieuwen; ze zullen opstijgen met vleugels als van een adelaar. Als ze lopen zullen ze niet moede worden; ze zullen wandelen en niet mat worden.” “Here God, het is mijn plicht om te gaan. Ik word geroepen naar mijn post van plicht”, en weldra, weet u, begint er iets op te borrelen binnenin mij.
Aanhaling genomen uit de prediking: