16 juli
Dag 198
Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!
Ik ben bekend met het buitenleven en weet dat ze in Afrika en in de jungles en in de Oosterse landen waar dit boek, de Bijbel, werd geschreven, ze daar grote troepen met wilde honden hebben, wolven. En David was met deze dieren bekend.
En een klein hert, wanneer deze wilde verscheurende honden een kudde herten binnen rennen… ze hebben lange hoektanden en een van hun geliefkoosde plaatsen waar ze het hert grijpen is vlak achter zijn oor; ze bijten zich vast met deze hoektanden en gooien dan hun gewicht er tegenaan. Als hij dat doet, rijt hij de nek van het hert open. Dan is het gebeurd. Het hert gaat naar de grond.
Als hij hem niet hier in de halsader te pakken kan krijgen, zoals we dat noemen, dan heeft hij een andere voorkeurplaats. Hij grijpt hem vast in de flank. En hij grijpt hem zo vast met zijn tanden en gooit zijn gewicht er tegenaan en werpt het hert omver. En de honden bedekken het hert en verscheuren hem binnen enkele ogenblikken.
Nu gebeurt het vaak dat het hert, als de hond hem in de zijde of hier boven vastgrijpt, als hij zich te zeer heeft vast gebeten, wel, dan gebeurt het wel eens dat bij het draaien van het hert er een stuk vlees wordt uitgerukt. Dan heeft het dier een stuk vlees in zijn bek en als er geen andere honden on de buurt zijn om hem te versperren, dan kan hij soms ontsnappen. Maar hij bloedt. Het bloed stroomt uit de kleine makker vandaan.
Nu, zoals iedere jager hier iets over jagen weet, als een hert bij water kan komen dan kan hij overleven. Als dat hert niet bij water kan komen zal hij sterven. En David wist dat. En hij zei: “Zoals het hert smacht naar de waterstromen, zo dorst mijn ziel naar U.”
Kunt u het zich voorstellen, de honden hebben zojuist toegeslagen en een grote homp uit zijn zijde getrokken en zijn levensbloed stroomt eruit. Het kleine hert staat stil en snuift naar water, de honden zitten vlak achter hem aan. Het moet water vinden anders zal hij sterven.
David zei: “Op die manier dorst mijn ziel naar U. O, ik moet U hebben, Here, anders kom ik om.” Als u slechts wist, zondaar vriend, dat de honden uit de hel vlak achter u aan zitten; kreupel en gewond door de zonde, dan moet u Christus vinden of omkomen. Wanneer dat soort verlangen in het hart van een mens komt, dan zal hij Christus vinden, als u in die toestand komt.
“Zoals een hert smacht naar de waterstromen. Ik moet het hebben. Ik ben gewond. Als ik het niet krijg, ben ik verloren.” En wanneer u tot een plaats komt waar u Christus zo dringend nodig hebt, u moet Hem hebben of omkomen, en u kunt ’s nachts niet slapen en u kunt niet eten, u moet Hem eenvoudig vinden; dan bent u gezegend als u hongert en dorst naar gerechtigheid: u zult eeuwig leven vinden.
Moge God u deze middag helpen deze dorst naar dat leven te hebben, want er bestaat slechts één leven dat voor immer duurt en dat is eeuwig leven, en wordt alleen gegeven door het kennen van Jezus Christus in de vergeving van uw zonden. “Wie Mijn Woord hoort en gelooft in Hem die Mij gezonden heeft, is overgegaan van dood in leven, en zal nimmer in het oordeel komen.” U bent overgegaan van de dood in het leven.
Aanhaling genomen uit de prediking:
- Uw goedertierenheid 11 augustus 1957