3 februari
Dag 34
Doch Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat de dageraad opging. En toen Hij zag, dat Hij hem niet overmocht, roerde Hij het gewricht van zijn heup aan, zodat het gewricht van Jakobs heup verwrongen werd, toen Hij met hem worstelde. En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. En Hij zeide tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israël; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht. En Jakob vroeg, en zeide: Geef toch Uw naam te kennen. En Hij zeide: Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En Hij zegende hem aldaar. En Jakob noemde de naam van die plaats Pniël: Want, zeide hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest.
Dat is het enige belangrijke hier, zolang God komt en antwoord geeft, zolang wij herkennen dat het God is.
Jakob, nog een karakter, hij zat gevangen tussen twee zaken. Hij had enige gemene dingen gedaan, enige slimme, kleine foefjes ten opzichte van zijn schoonvader Laban. En hij was op de vlucht voor zijn schoonvader, op weg terug naar huis, naar mama. Toen ontdekte hij dat hier zijn broer aankwam waarbij hij ook een paar vuile streken had uitgehaald, deze kwam eraan om hem met een leger te ontmoeten.
Onthoud slechts: “Uw zonden achterhalen u.” Toen zette Jakob, geheel verontrust en beangst en in de problemen, zijn vrouwen over de kleine beek heen, ging terug naar de andere kant op een onverwachte plaats, waar hij op een onverwachte tijd, God op een onverwachte manier ontmoette.
Wat een manier om God te ontmoeten: in een worstelwedstrijd. Maar het was God. Of Hij nu in een brandende braamstruik is of in een worstelwedstrijd, het was God.
En het belangrijkste was dat Jakob, die dromen had gehad en visioenen enzovoort, dat hij deze keer zijn hand op iets kon leggen en zeggen dat het God was. En hij was in staat eraan vast te houden totdat de zegen kwam.
O, als wij dat eens konden doen, als wij een plaats konden vinden waar we God konden zien, of het in Zijn Woord is, of waar het ook is, en herkennen dat het God is, en eraan vasthouden totdat de zegening komt. Vecht het uit met God. God beloofde het te doen.
God zei dat als wij zoeken, wij het zullen vinden; vraag en het zal u gegeven worden; klop: het zal opengaan.
Ieder Woord is waar.
Toen Jakob een houvast kreeg op iets waarnaar hij kon kijken, het met zijn handen vasthouden en zien dat het God was, toen wilde hij het niet loslaten.
O, als het Christendom dat kon doen. Als u een houvast kunt krijgen op iets wat echt is, een visioen van God kunt opvangen en Zijn tegenwoordigheid zien, en daaraan kunt vasthouden tot God het antwoord zendt en de zegen, wat zou er dan een opwekking uitbreken.
Aanhaling genomen uit de prediking:
- De onveranderlijke God 26 maart 1960