2 februari
Dag 33
En toen Hij in de tempel gekomen was, kwamen tot Hem, terwijl Hij leerde, de overpriesters en de ouderlingen des volks, zeggende: Door wat macht doet Gij deze dingen? En Wie heeft U deze macht gegeven? En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Ik zal u ook een woord vragen, indien gij Mij dat zult zeggen, zo zal Ik u ook zeggen, door wat macht Ik deze dingen doe. De doop van Johannes, van waar was die, uit de hemel, of uit de mensen? En zij overlegden bij zichzelf en zeiden: Indien wij zeggen: Uit de hemel; zo zal Hij ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? En indien wij zeggen: Uit de mensen: zo vrezen wij de schare; want zij houden allen Johannes voor een profeet. En zij, Jezus antwoordende, zeiden: Wij weten het niet. En Hij zeide tot hen: Zo zeg Ik u ook niet, door wat macht Ik dit doe.
Hier niet lang geleden sprak ik met een rabbi, nadat John Rhyn, die gedurende twintig jaar blind was geweest, zijn gezicht had terug gekregen, die op de straten van Fort Wayne had gebedeld.
Deze rabbi vroeg me naar binnen en zei: “Door welke autoriteit hebt u Johns ogen geopend?”
Ik zei: “Ik heb zijn ogen helemaal niet geopend.” Hij zei: “Wel, hoe hebt u het gedaan?”
Ik zei: “In de Naam van de Here Jezus Christus, de Zoon van God.”
En hij zei: “Verre is het van God om een zoon te hebben. Hoe kan een Geest een zoon hebben?”
Ik zei: “Rabbi, ik zou u iets willen vragen. Zou u de profeten geloven? Het zou voor u toch niet te moeilijk zijn om de profeten te geloven?”
Hij zei: “Natuurlijk geloof ik de profeten.”
Ik zei: “Over wie sprak Jesaja in 9:6 toen hij zei: ‘Een Kind is ons geboren, een Zoon werd ons gegeven’?”
“Wel”, zei hij, “dat was de Messias.”
Ik zei: “In welke relatie staat de Messias tot God?”
Hij zei: “Hij is God, de Gezalfde.”
Ik zei: “Laat me één plaats zien waar Jezus heeft gefaald om te bewijzen dat Hij de gezalfde Messias was, de Here, uw God?”
En hij zei: “Hij was een dief.”
Zei: “Hoe was Hij een dief?”
Zei: “Hij stal het graan van het korenveld.”
Ik zei: “Rabbi, uw eigen wet zei dat een mens die langs een korenveld liep ervan mocht eten wat hij wilde, maar hij mocht er niets van meenemen in een tas.” Dat wist hij zelfs niet, en nog wel een rabbi. Hij mocht niets meenemen, maar ik zei: “Hij stal niet.” Weet u, de rabbi stond daar even. En ik zei: “Rabbi, gelooft u niet dat Hij dat was?”
Hij zei: “Kijk, meneer, als ik dat predikte, dan zou ik daar op straat aan het bedelen zijn.”
Ik zei: “Ik zou liever daar bedelen en bronwater drinken dan drie keer per dag kip eten en mijn naam in goud op deze tempel hier, en weten dat ik fout ben. Ik zou liever waarachtig zijn.”
En hij begon te huilen. Hij keerde zich om en hij zei: “Ik zie u later nog wel eens.”
Ik zei: “U bent niet eerlijk met mij, rabbi.”
Hij zei: “Ik geloof dat als die tempelpriesters naar Hem geluisterd zouden hebben, dat we vandaag beter af waren geweest.”
Aanhaling genomen uit de prediking: