12 april
Dag 103
En er waren in diezelfde tijd enigen tegenwoordig, die Hem boodschapten van de Galileeërs, wier bloed Pilatus met hun offeranden gemengd had. En Jezus antwoordde, en zeide tot hen: Meent gij, dat deze Galileeërs zondaars zijn geweest boven al de Galileeërs, omdat zij zulks geleden hebben? Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen evenzo vergaan. Of die achttien, op welke de toren in Siloam viel, en doodde ze; meent gij, dat deze schuldenaars zijn geweest, boven alle mensen, die in Jeruzalem wonen? Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen evenzo vergaan.
Nu wil ik u een vraag stellen. We maken zoveel drukte over onze godsdienstige ideeën, maar wie is het vanavond in de stad Jeffersonville, die zo bezorgd is over de verloren wereld in deze laatste dag dat hij tenminste dertig minuten op een avond bidt voor de zonden van de stad? Maar overeenkomstig de Schrift moest de engel van God slechts diegenen verzegelen die zuchtten en weenden vanwege de gruwelen.
We zijn niet meer geïnteresseerd. Het enige wat we willen weten is of we een goede tijd kunnen hebben. We willen weten of we een kleine gemeenschap kunnen hebben in onze kerk. We willen weten of we stemrecht hebben als er een tijd komt om de volgende herder te kiezen. We willen dat onze kerk er een beetje beter uitziet dan de kerk van die andere knaap. Dat is het idee van deze huidige wereld.
Niemand kermt: “O Here, God kom haastig tot mij, anders kom ik om. O, ga mij niet voorbij, o Redder. U die almachtig bent, U die alomtegenwoordig bent, kom en woon in mijn hart, o Heer.”
Het is zelfs moeilijk een man of vrouw er toe te krijgen de handen op te heffen om de Here Jezus als Redder aan te nemen. De ouderwetse zondaarsbank is weggehaald. Er is geen wenen meer. Er is geen uitroepen meer bij het altaar.
Denk even aan Charles G. Finney, slechts een Evangelieprediker, een kleine bekeerde advocaat, klein, als het ware een uitgedroogd kereltje die de akoestiek in een gebouw uitprobeerde. En hij zei: “Bekeer u of kom om!” En een man die in de koepel zat, viel flauw en viel naar beneden.
Hij stond op het balkon van een gebouw in New England en predikte de hel aan de verlorenen. En toen hij het uitschreeuwde: “U zult omkomen als u zich niet bekeert!”, vielen mannen flauw en vrouwen vielen neer op straat.
Maar vandaag kun je bekering prediken en hellevuur en zwavel en de mensen zullen er om lachen. Wat is er aan de hand? Onze harten zijn koud. We zijn onverschillig. We hebben teveel. We hebben minder van de wereld nodig en meer van God. Onze harten zijn te koud. We raken geïnteresseerd in wat emoties. We raken er in geïnteresseerd of we kunnen dansen, of we kunnen juichen (ik geloof daar in), of we met tongen kunnen spreken. Daar geloof ik in. Ik geloof in ieder deeltje daarvan. Maar als we dat hebben en niet die wanhopige, wenende, verbroken geest hebben, dan kan God ons nimmer gebruiken. Die dingen zijn goed, maar we moeten dat andere er ook bij hebben. We hebben het belangrijkste terzijde geschoven en zijn voor de bijzaak gegaan. En je kunt nooit een hoofdzaak op een bijzaak bouwen.
Aanhaling genomen uit de prediking:
- Bewijs van de opstanding 6 april 1958