6 mei
Dag 127
Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden, en Hem gevolgd waren. Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, dat is, overgezet zijnde, de Christus. En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus, hem aanziende, zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jonas; gij zult genaamd worden Cefas, wat overgezet wordt Petrus.
Welnu, toen Jezus aan Zijn aardse bediening begon, laten we Hem eens even volgen om te zien wat Hij deed om te bewijzen dat Hij de Messias was; en let op het gedrag van de mensen. Nu niet om ruw te zijn, maar laat mij dat nog eens herhalen zodat u er zeker van zult zijn, te weten dat het een tweevoudige bewering is die ik maak, twee maal dezelfde bewering: Laat ons zien wat Hij in die dag deed om te bewijzen dat Hij de Messias was. En wat Hij toen deed om te bewijzen dat Hij de Messias was – als Hij dezelfde vandaag is – dan zal Hij vandaag hetzelfde doen. Ziet u?
En onthoud dat Hij de heidenen niet bezocht en het Zijn gemeente ook verbood, het was alleen voor de Joden en de Samaritanen. En de Samaritanen waren half Jood en heiden. En er bestaan slechts drie klassen van mensen op de aarde, hoe u het ook wilt opvatten, en dat zijn de mensen van Cham, Sem en Jafeth. Dat zijn de Jood, heiden en Samaritaan. Dat zijn de stammen van de aarde na de antediluviale vernietiging. We stammen allen af van Noach’s kinderen. De plaats waar we leven verandert onze kleur: wit, zwart, bruin, geel, wat het ook is, maar tezamen zijn we één menselijk ras. De een kan de ander een bloedtransfusie geven en leven.
En merk op bij Jezus, we vinden Hem in Johannes 1, daar was een man genaamd Andreas die Jezus zag en van Hem geloofde dat Hij de Messias was, deze ging snel zijn broeder halen, Simon. En toen Simon, die later Petrus werd genoemd, “Cephas” wat uitgelegd “een steen, kleine steen” betekent, toen hij Petrus vond, zei hij: “Kom nu en ga met mij mee.” En hij bracht hem bij Jezus. En we ontdekken dat Petrus een onwetend man was, ongeleerd; ik betwijfel of hij zijn eigen naam kon schrijven. De Schrift zegt dat hij zowel ongeletterd als ongeleerd was. Waarom moeten wij dan zoveel onderwijs genoten hebben? Ik zou die eenvoudige vraag aan u voorgangers willen voorleggen; ik weet niet aan welke kant u staat. Ik wil u een vraag stellen.
Toen Paulus was bekeerd zal de gemeente te Jeruzalem ongetwijfeld hebben gezegd: “Nu hebben we de man die deze Farizeeërs van repliek kan dienen. Hij is knap; hij is intelligent. Nu hebben we de man (nadat Paulus was bekeerd) en we zullen deze onwetende visser, die nu aan het hoofd staat van de kerk in Jeruzalem, deze zullen we uitzenden onder de onwetenden.” Hebt u opgemerkt wat God deed? Hij nam Paulus, de opgeleide, en zond hem tot de onwetenden, en nam de onwetende en zond hem tot degenen met opleiding. Kijk, God doet dingen op Zijn eigen manier. Er is simpel geloof voor nodig om God te geloven; dat is wat nodig is.
Maar zodra Jezus deze man in het oog kreeg, Petrus, zei Hij: “Uw naam is Simon en de naam van uw vader is Jonas.” Wat moet dit hem getroffen hebben. “Uw naam is Simon.” (Had hem niet eerder in Zijn leven gezien.) “En de naam van uw vader is Jonas.” Dit gezegde trof Simon. “Dit moet die Profeet zijn.” En hij aanvaardde Jezus als zijn Redder, werd op de Pinksterdag gevuld met de Heilige Geest en werd het hoofd van de kerk, omdat hij herkend had dat dit het teken van de Messias was.
Aanhaling genomen uit de prediking:
- Wij zouden Jezus willen zien, heren 9 januari 1960