16 mei
Dag 137
Velen dan van Zijn discipelen, dit horende, zeiden: Deze rede is hard; wie kan haar horen? Jezus nu, wetende bij Zichzelf, dat Zijn discipelen daarover murmureerden, zeide tot hen: Ergert u dit? Wat zou het dan zijn, zo gij de Zoon des mensen zaagt opvaren, waar Hij te voren was? De Geest is het, Die levend maakt; het vlees is niet nut. De woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven. Maar er zijn sommigen van u, die niet geloven. Want Jezus wist van den beginne, wie zij waren, die niet geloofden, en wie hij was, die Hem verraden zou. En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van Mijn Vader. Van toen af gingen velen Zijner discipelen terug, en wandelden niet meer met Hem. Jezus dan zeide tot de twaalven: Wilt gij ook niet weggaan? Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, tot Wie zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.
Weet u, mensen zijn niet veel veranderd. Hij dwaalt nog steeds in de wereld rond op zoek naar plezier; rusteloos, nimmer bevredigd; nimmer komt hij tot een juiste beslissing; nimmer vindt hij rust. Hij is nog ongeveer in dezelfde toestand als hij was toen hij God verliet in de hof van Eden en daar wegging om in zijn eigen onderhoud te voorzien. Sinds die tijd behelpt hij zich nog steeds. En hij ontdekt dat het een ruwe weg is om te bewandelen. Het lijkt er op dat het hem niet veel uitmaakt – bij teveel van hen – waar dit leven voor hem zal eindigen.
En als we maar even konden gaan zitten en inventaris opmaken en de vraag stellen waarom we hier zijn? Hoe komt het toch dat wij op deze aarde zijn en wat bracht ons hier? En waar zal onze eeuwige bestemming gaan zijn?
Ik geloof dat wanneer we allemaal gedurende vijf minuten van ons leven serieus op die manier zouden denken, dat we allen zouden spreken zoals Petrus deed. Want Petrus had iets in Jezus Christus gevonden wat niet in andere mensen voorkomt. Dat is de reden dat hij vroeg: “Tot wie zouden wij gaan?” Hij zei niet: “Waar zullen we heengaan?” “Tot wie zullen wij heengaan? Want Gij hebt de woorden des eeuwigen levens.” Ik vraag me af waarom Jezus zoveel verschilde met andere mensen, dat Hij iets had wat andere mensen niet hadden? Er was iets met Jezus wat niemand had in die tijd. En het maakte Hem anders.
En ik denk dat het dezelfde zaak is vanavond, dat wanneer iemand een Christen wordt, er iets met hem is, waardoor het met ieder ander soort levenswandel verschilt. Ongeacht hoe goed hij mag zijn, een goed burger, een tweede mijl wil gaan, of een goede buur is; maar als hij in contact komt met Jezus, dan is er iets in hem wat verandert. Er is iets wat hem anders maakt, uitgesproken anders.
Aanhaling genomen uit de prediking:
- Tot wie zouden wij gaan? 6 juni 1960