5 juni
Dag 157
En Simon Petrus stond en warmde zich. Zij zeiden dan tot hem: Zijt gij ook niet uit Zijn discipelen? Hij loochende het, en zei: Ik ben niet. Een van de dienstknechten van de hogepriester, die verwant was aan hem, die Petrus het oor afgehouwen had, zei: Heb ik u niet gezien in de hof met Hem? Petrus dan loochende het weer. En terstond kraaide de haan.
Petrus, zijn beroep was visser. Ik houd wel van zijn beroep. En hij was daar dus aan het vissen, geheel ontmoedigd, want hij wist dat hij Christus had verloochend. Oh! Hoorde die Profeet die daar stond hem vertellen: “Petrus, kun je zeggen dat je Mij liefhebt?”
Hij zei: “O Here, U weet dat ik U liefheb.” Hij zei: “Ik heb U lief. Ik ben bereid om voor U te sterven.”
Hij zei: “Petrus, je denkt dat je dat meent, maar je zult Mij driemaal verloochenen voordat... Je zult Mij, voordat de haan de derde keer kraait, verloochenen. Zie, je zult Mij driemaal verloochenen voordat de haan kraait.” En toen zag hij hoe dat plaatsvond, toen hij daar stond en zei: “Ik ken Hem niet. Nee, ik weet niets over dat stel Pinkstermensen.”
Hij zei: “Ik weet dat ik Hem verloochende. Ik verloochende Hem in de aanwezigheid van Pilatus. Ik verloochende Hem in de aanwezigheid van die kleine vrouw die bij mij kwam staan en zei, ‘Bent u niet één van hen?’ ‘Nee!’ En vloekte zelfs!” O, hij was in een verschrikkelijke toestand. Hij had hem verloochend. En hij had gezien dat Jezus daar stond en naar hem keek, toen kraaide de haan, Zijn ogen zochten Petrus. Hij ging naar buiten. O, wat was hij ontmoedigd over zichzelf, hij zei: “Waarom leef ik nog langer?”
En toen zei hij, los daar van: “Ik denk dat ik terugga en weer ga vissen. Ik kan niet meer prediken, dus ik zal teruggaan en weer gaan vissen.” Hij had zijn netten overboord gezet en de hele nacht gevist, maar had geen enkele vis. En hij was in een zwakke positie, hij had niets, ontmoedigd over zichzelf, was gekomen aan het einde van zijn bekwaamheid.
Wel, hij dacht dat hij een groot man was, had het oor afgeslagen van de zoon van de hogepriester, op die manier. Wel, hij dacht dat hij een grote kerel was, weet u, hij had iets geleerd. Maar hij wist niets! Hij moest alles daarover vergeten. En daar was hij buiten, zei: “Wel, ik weet één ding, ik ben een visser. Ik kan nog steeds geld verdienen met vissen.” Hij viste de hele nacht en ving niets. O, wat een teleurstelling! Iedere keer als hij het ophaalde: een leeg net. En hij was zo teleurgesteld! Hij was op zijn allerzwakst en zei: “Ik zou net zo goed van deze boot kunnen afspringen. Ik ben hoe dan ook niets waard.”
Hij zei: “Hebben jullie soms wat vis, kinderen?”
Ze keken naar de oever en daar stond een man. Hij zei: “Nee, we zijn de hele nacht bezig geweest en hebben niets gevangen. Ik dacht dat ik een visser was.”
“Ben jij dat, Simon?”
“Ja. Wel, ik ben de hele nacht bezig geweest en heb niets gevonden. Er zit hier helemaal geen vis.”
Hij zei: “Wel, werp je net uit aan de andere kant.”
“Wat?” Toen zei hij: “Aan de andere kant? Dat hebben we gedaan!”
“Werp het uit aan de andere kant.”
Hij wierp zijn netten uit en hij trok op. Hij zei... Toen werd hij sterk. Hij raapte zijn oude visjack op en sloeg hem om zich heen, zei: “Broeders, dat is Hem!” En hij versloeg de anderen om als eerste bij de oever te komen, zij roeiden hun boten zo snel als zij konden. Maar hij zwom voor hen uit, met een visjack aan, kwam bij de oever. Waarom? Omdat hij sterk was. Toen hij sterk was, kon hij niets doen, maar toen hij zwak werd, toen werd hij sterk.
Aanhaling genomen uit de prediking: