4 augustus
Dag 217
Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, die Ik barmhartig ben. Zo is het dan niet degene, die wil, noch degene, die loopt, maar des ontfermenden Gods. Want de Schrift zegt tot Farao: Hiertoe heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde. Zo ontfermt Hij Zich dan, over wie Hij wil, en verhardt, die Hij wil.
Genade is wat God deed voor u, en werken is wat u doet voor God. Absoluut, afgescheiden.
Als u stopt met liegen, stopt met roken, stopt met stelen, stopt met overspel plegen, stopt met al de... alles deed, de geboden hield, naar de kerk ging, gedoopt was, elke zondag het avondmaal nam, de voeten van de heiligen waste, alles deed, de zieken genas, en al deze andere dingen deed; tenzij u geboren bent uit de Geest van God (uitverkoren), bent u verloren! “Niet hij die wil of hij die loopt, maar God die genade bewijst.”
Ezau probeerde het beste wat hij kon om een Christen te worden en kon het niet. De Bijbel zei dat hij bitterlijk weende, een plaats zocht om zich te bekeren maar deze niet kon vinden. Voor hij zelfs werd geboren, veroordeelde God hem, omdat Hij wist dat hij in zijn hart een verdorven bedrieger was. God wist het door voorkennis. Hij zei: “Ik heb Jakob lief en Ik haat Ezau.” En Ezau leek de nette heer te zijn. Hij bleef thuis, zorgde voor zijn blinde oude vader. Gaf het vee te eten enzovoort en was een goede jongen.
En Jakob was een moedersjochie, een kleine meisjesachtige verhaaltjesverteller. En dat was hij! U moet dat toegeven, de Bijbel geeft het toe... brengt het. Rondrennend, deed van alles, en mamma, rondhangend bij mamma. Maar toch, Jakob, met al zijn hoogte- en dieptepunten, en zijn meisjesachtige manieren, had toch respect voor dat geboorterecht! Dat is de sleutel.
God zal niet worden verslagen, ongeacht wat er plaats vindt. Hij zal nooit worden verslagen. Toen begonnen vrouwen mensen op aarde te brengen. En God zag door eeuwige genade wie zou worden gered, en Hij riep u. “Niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader Hem eerst roept. Niet hij die wil, noch hij die loopt, maar God die ontferming toont.”
U zegt: “Wel, ik zocht God!” “Ik zocht God.” Nee, dat deed u nooit, God zocht u. Dat is zoals het in den beginne was.
Het was niet Adam die zei: “O Vader, Vader, ik heb gezondigd. Waar bent U?”
Het was de Vader die zei: “O Adam, Adam, waar zijt gij?” Dat is de natuur van een mens. Dat is het karakter van een mens. Zo is hij gemaakt.
“En niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader hem trekt. En alles wat de Vader Mij geeft...” Halleluja. “Allen die komen, Ik zal hun eeuwig leven geven, en Ik zal hem opwekken ten jongste dage.” Wat een gezegende belofte van een God des hemels.
Aanhalingen genomen uit de predikingen:
- Hebreeën hoofdstuk zeven 8 september 1957
- Hebreeën hoofdstuk zeven en gemeenteorde 22 september 1957