25 oktober
Dag 299
Toen zond David tot Joab, zeggende: Zend Uria, den Hethiet, tot mij. En Joab zond Uria tot David. Als nu Uria tot hem kwam, zo vraagde David naar de welstand van Joab, en naar de welstand van het volk, en naar de welstand van de krijg. Daarna zeide David tot Uria: Ga af naar uw huis, en was uw voeten. En toen Uria uit des konings huis uitging, volgde hem een tafelgerecht des konings achterna. Maar Uria legde zich neer voor de deur van het huis van de koning, met al de knechten van zijn heer; en hij ging niet af in zijn huis. En zij gaven het David te kennen, zeggende: Uria is niet afgegaan in zijn huis. Toen zeide David tot Uria: Komt gij niet van de reis? Waarom zijt gij niet afgegaan in uw huis? En Uria zeide tot David: De ark, en Israël, en Juda blijven in de tenten; en mijn heer Joab, en de knechten van mijn heer zijn gelegerd op het open veld, en zou ik in mijn huis gaan, om te eten en te drinken, en bij mijn vrouw te liggen? Zo waarachtig als gij leeft en uw ziel leeft, indien ik deze zaak doen zal!
Terwijl ik vandaag met een jongeman liep te praten, zei ik: “Als ik naar de hemel ga, is een van de dingen die ik wil doen naar een bepaalde kerel toelopen, die een dappere daad heeft gedaan, en hem de hand schudden.” En hij vertelde over iemand die hij wilde zien. Hij wilde die de hand schudden of iets anders doen, omdat God deze mensen had gezegend.
Zoals Uria, nadat David zijn vrouw Bathséba had genomen en hij hem had laten halen; (en zij zou moeder worden), en hij bracht hem naar haar toe zodat hij het op Uria kon schuiven. Hij was geen Jood; hij was een heiden. Hij was een Hethiet, een proseliet van de Joodse godsdienst. En ze vertelden hem om naar huis te gaan om een poosje bij zijn lieflijke, mooie vrouw te blijven. Hij zei: “God verhoede dat, dat ik zoiets zou doen terwijl de ark van God zich op het slagveld bevindt.” En hij weigerde het om dit te doen. En, broeder, als ik in de heerlijkheid kom, wil ik naar Uria toelopen en hem de hand schudden en zeggen: “God zij geprezen, want uw getuigenis betekende iets voor mij tijdens mijn aardse reis.”
Ik wil naar Daniël toelopen en zeggen: “Weet u, Daniël, toen u daar onbevreesd voor deze leeuwen inging, dat getuigenis betekende iets voor mij.” Beslist.
Ik wil de apostel Petrus zien en zeggen: “Petrus, die nacht toen u in de gevangenis was en de Here binnenkwam met een sterk licht en over u scheen, o, dat heb ik altijd zo bewonderd. En u begon dat licht te volgen en de deur opende zich voor u en het leidde u de straat op. U dacht dat u droomde.” Wat een tijd.
Het zal beslist geen rustige plaats zijn in de hemel, wanneer al degenen die zijn gered daar tezamen komen, denkt u ook niet? Er zal een geweldige zaak plaatsvinden daar ginds, wanneer al de verlosten komen binnen marcheren.
Aanhaling genomen uit de prediking:
- Eeuwig leven – Hoe het te ontvangen 31 december 1954