26 oktober
Dag 300
Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. Want wij hebben niets in de wereld gebracht, het is openbaar, dat wij ook niet iets daaruit kunnen dragen. Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking, en in de strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelf met vele smarten doorstoken.
Niet lang geleden, daar in het Westen, had ik een samenkomst. Ik ging met een oude boer naar huis voor het middagmaal. O, en enigen van zijn familie waren genezen. Hij had mij daar een cheque gegeven, waarmee ik vijfenveertig van deze tabernakels had kunnen kopen, als ik het had gewild. Ik zei: “Ik wil uw geld niet.”
Howard, mijn broer, was bij mij en zei: “Bill, waarom nam je die cheque niet aan?”
Ik zei: “Ik wil zijn geld niet. Laat mij bij de dag leven. Ik zit niet achter geld aan. Ik ben er om de Here Jezus te dienen.”
Hij stond daar toen die vrouw daarginds werd genezen, de Melikians, in Californië. U zag het hier in het Louisville Nieuwsblad. Toen zij hier kwamen brachten twee van die agenten één miljoen en vijfhonderdduizend dollars, en boden het mij aan, terwijl ik in dit houten tweekamer huis woonde. Ik zei: “Ik wil er zelfs niet naar kijken.” Beslist niet. Zeker niet. De liefde tot geld is de wortel van alle kwaad. Blijf bij die rommel vandaan.
Deze boer liep daar buiten en hij zei: “Eerwaarde Branham?”
Ik zei: “Ja, meneer.”
Hij zei: “Ziet u die bergen daarginds?”
Ik zei: “Ja, meneer.”
“Hoe ver denkt u dat zij weg zijn?”
Ik zei: “Ik weet het niet.”
Hij zei: “Het is tachtig mijl.” Hij zei: “Ik bezit de grond helemaal tot achter die bergen. Het is mijn weidegrond.”
Ik zei: “Tjonge, dat is wonderbaar.”
Hij zei: “Kijk daarheen. Ziet u die stad?” Hij zei: “Ik bezit de bank in die stad; ik bezit al die grond daar omheen en ik bezit deze weg.” O, alles bezat hij!
Hij hield stil in zijn kleine stationwagen. Ik keek naar hem, een heel aardige man. Ik legde mijn hand op zijn schouder en zei: “Broeder, ik wil u een vraag stellen.”
Hij zei: “Goed.”
Ik zei: “Kijk eens recht naar boven, naar deze kant. Hoe veel bezit u daarboven die kant op?” Zie?
Hij zei: “Broeder Branham, ik ben bang dat ik niets bezit.”
Ik zei: “Daar liggen mijn schatten nu. Ik heb niets hier beneden. Maar:‘een tent of hut, waarom zou ik mij zorgen maken?Ze bouwen daar voor mij een paleis!Van robijnen en diamanten, en zilver en goud zijn Zijn koffers vol,en Zijn rijkdommen zijn onnoemelijk veel’.”Jazeker. Daar liggen de rijkdommen, daar boven. En waar uw schatten zijn, daar is ook uw hart.
Aanhaling genomen uit de prediking: