13 december
Dag 348
En voor de troon was een glazen zee, kristal gelijk. En in het midden van de troon, en rondom de troon, vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren. En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een kalf gelijk, en het derde dier had het aangezicht als een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk. En de vier dieren hadden elk voor zichzelf zes vleugels rondom, en waren van binnen vol ogen; en hebben geen rust dag en nacht, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal.
Wat is het symbool hier, broeder Branham? Wat is het? Het betekent, dat deze wachters Gods ark waren... Zij waren op reis, rollend op wielen toen Ezechiël hen zag; maar toen Johannes hen zag, waren zij reeds tot hun juiste positie gekomen in de hemel.
Nu, herinner u: Gods wachters van de ark, van de genadetroon. Denkt u na: Hoeveel zag Johannes er, hoeveel? Vier. En hoeveel zag hij er? Hij zag er ook vier, vier levende schepselen. Nu let op; zij zagen beiden hetzelfde visioen.
En vier is het getal van de aarde. Wist u dat? Hoevelen weten er nu, voor wij er op in moeten gaan, dat ‘vier’ een aards getal is? Zeker! Zoals de vier Hebreeuwse... Het is een getal van de aarde, van ‘bevrijding’. Bevrijding. Nu, houdt dat in uw gedachten, ‘bevrijding’, omdat ik er een ogenblik heel diep op in zal gaan. Ziet u, het duidt op ‘bevrijding’! Er waren drie Hebreeën-kinderen in de vurige oven, maar toen de Vierde kwam, was het bevrijding. Lazarus was drie dagen in het graf, maar toen de vierde kwam, werd hij bevrijd. Daar ‘vier’ Gods getal van ‘bevrijding’ is, toonde het dus, dat deze wezens iets moeten zijn geweest, wat betrekking had op de aarde.
Nu, let op: “Zij hadden ogen” (lezen wij hier en in Ezechiël) “van voren, van achteren en van binnen.” Laten wij dat even lezen. Kijk hier, ziet u? U ziet hier, ik geloof dat hierin gesproken werd van ‘dieren’ met vier aangezichten, zoals een adelaar, en met vleugels, en vol ogen van buiten en van binnen. En kijk hier:
En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels... (En zij vlogen, enzovoort) en ze hadden ogen van buiten, van binnen en van achteren.
Het sprak van hun intelligentie. Zij wisten wat was, wat is en wat zou komen; want zij waren vlakbij de troon, zo dichtbij, dat zij zelfs geen menselijke wezens waren. Zij waren tempelwachters... of geen tempelwachters. De tempelwachters zijn de honderdvierenveertig duizend; maar dit zijn de wachters van de genadetroon, de troonwachten. De troon, direct vlak bij God: ‘levende schepselen’, het naaste bij God, die daar bij Hem staan. Het was hun verstand. Zij wisten wat was, wat is en wat er zou komen. Zij hadden ‘ogen van buiten’, tonend dat zij konden zien, wat er zou komen; ‘ogen van binnen’, alles nu wetend; en ‘ogen van achteren’, dat zij wisten wat geweest was. Wat was, wat is en wat zal komen. Door de gemeentetijdperken heen Hem weerspiegelend, “Die was, Die is, en zal komen; Jezus Christus, Dezelfde gisteren, heden en voor immer.”
Aanhaling genomen uit de prediking: