13 februari
Dag 44
Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over gans Egypte gesteld. En Farao nam zijn ring van zijn hand af, en deed hem aan Jozefs hand, en liet hem fijne linnen klederen aantrekken, en deed hem een gouden keten aan zijn hals; En hij deed hem rijden op den tweede wagen, die hij had; en zij riepen voor zijn aangezicht: Knielt! Alzo stelde hij hem over gans Egypte.
Kijk terug, zie daar Jozef, toen hij uit zijn vader werd geboren en door hem werd bemind, verworpen door zijn broeders. En zijn vader gaf hem een mantel met vele kleuren. Zeven kleuren, er zijn slechts zeven originele kleuren. En deze mantel hing over zijn kleine lichaam, precies zoals de regenboog over Jezus heen werd gegeven na Zijn dood, begrafenis en opstanding. Toen Johannes Hem zag, had Hij een regenboog om Zich heen die leek op een jasper en sardonius steen, en dat waren de stenen van Benjamin en Ruben, de eerste en de laatste. De regenboog rondom Hem betekende een verbond, het verbond van het bloed wat Jezus aan de gemeente gaf als een verbond. En de regenboog is altijd het teken van het verbond.
En toen Jozef op weg ging om zijn broeders te zien, werd hij verworpen en naar men aannam gedood.
Nu, dat is wat de Joden deden toen Hij tot de Zijnen kwam, de Zijnen ontvingen Hem niet. Ze hielden niet van hem. Waarom? Omdat hij een ziener was, omdat hij een profeet was, omdat hij geestelijker was dan de rest van hen. En ze wilden hem gaan doden en een van hen riep het uit en zei: “Dood hem niet, hij is onze broeder!”
Maar ze wierpen hem in een put. Toen werd hij uit de put omhoog gehaald en naar de grootste stad van die tijd in de wereld gebracht, in Egypte, waar hij de rechterhand van de Farao werd. Precies zoals Jezus door zijn broeders werd verworpen, gedood en in een put gelegd, weer opstond om nu te zitten aan de rechterhand van de grootste stad van de eeuwigheid, de hemel. En niemand kon tot Farao komen dan door Jozef. En niemand kan tot God komen dan door Jezus (ziet u?), geheel perfect.
En als u opmerkt ziet u nog een ding in zijn beproeving toen hij in de gevangenis was, door de grote gave die hij had, dat daar twee mannen waren. Een een van hen was een butler en de andere was een slager, of de bakker. En een ervan was verloren en de andere werd verlost. Is dat waar?
En kijk naar Jezus op het kruis. Er kwamen er twee tot Hem en de ene was verloren en de andere gered; op het kruis, gewoon volmaakt. En toen merkte ik nog iets op toen Jozef werd verworpen door zijn eigen mensen, toen werd hem een bruid uit de heidenen gegeven. Is dat juist?
Farao gaf hem een bruid. Wel, het is precies dezelfde zaak: toen Jezus door de Joden werd verworpen, ging Hij naar de heidengemeente en nu haalt Hij er een bruid uit. En wij zijn mevrouw Jezus deze namiddag. Dat is waar. Amen. Daar houd ik van.
Aanhaling genomen uit de prediking:
- Spreek tot deze rots 15 november 1953