15 maart
Dag 75
Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypte, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van wat boven in den hemel is, noch van wat onder op de aarde is, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde geslacht van hen, die Mij haten; En doe barmhartigheid aan duizenden van hen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden. Gij zult de naam van de HEERE uw God niet ijdel gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn naam ijdel gebruikt. Gedenkt de sabbatdag, dat gij die heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; Maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE uw God; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HEERE de sabbatdag, en heiligde die. Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft. Gij zult niet doodslaan. Gij zult niet echtbreken. Gij zult niet stelen. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste. Gij zult niet begeren het huis van uw naaste; gij zult niet begeren de vrouw van uw naaste, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat van uw naaste is.
Mijn broer zei tegen mij: “Als jij de suiker pakt, zal ik de cracker pakken.” Ik zei: “Dat is goed.” Moeder en vader waren aan het hooien in de tuin. En ik ging naar binnen en pakte een handvol, genoeg voor ons beiden. Ik liep er mee naar buiten; je kunt zelfs niet recht voor je uitkijken als je een leugen vertelt, weet je. Dus ik liep verder op die manier, door de tuin heen, de enige manier om buiten te komen. En pa keerde zich om en zei: “Waar ga je naar toe, William?”
Ik zei: “Hoe zo?”
Hij zei: “Waar ga je naar toe?”
Ik zei: “Ik ga naar de schuur toe.”
En hij zei: “Wat heb je daar in je hand?”
En ik dacht: “O, o.” Ik veranderde; ik zei: “Welke hand?” Weet u.
“Kom hier.” Oh. Ik hoefde lange tijd geen suiker meer. Natuurlijk smaakte het lekker genoeg. (Ik praat hier nog over de suiker.) Als mijn vader ons een aframmeling gaf, gebruikte hij een scheerriem, gemaakt van een stuk gordelleer. Hij lag boven de deur, de gouden regel, en alle tien geboden stonden erop; gemaakt van notenhout. Een tak van ongeveer zo lang, weet je, met tien zijtakken eraan. We kregen onze opvoeding daar buiten in een blokhut, renden om onze pappie heen zo hard we maar konden, op die manier. We zouden beter af zijn met meer van zulke vaders. Amen. Dat is zo. In plaats van je kind een genoegen te doen en hem vijftig cent te geven om naar een film te gaan kijken op zondagmiddag. Zo is het.
Aanhaling genomen uit de prediking:
- Levensgeschiedenis 22 juli 1951